Verg. Discografieën

KORNGOLD: VIOOLCONCERT

KORNGOLD: VIOOLCONCERT

 

Korngold staat eind 2007 even extra in de belangstelling vanwege het feit dat dan zijn vijftigste sterfdag wordt gevierd. Voor sommigen is hij vooral de componist van filmmuziek, voor anderen die van de opera Die tote Stadt. Maar voor concertgangers is het vooral zijn vioolconcert uit 1945 dat voortleeft. Waarschijnlijk is het ook zijn meest opgemomen werk.

 Achtergronden

Erich Wolfgang Korngolds veelbelovende carrière als Weens componist werd na de successen die hij in de jaren twintig onder andere vierde met opera’s als Die tote Stadt en de van jazz doordrengte Johnny spielt auf door zijn noodgedwongen emigratie naar de V.S. tengevolge van de gebeurtenissen in het Derde Rijk goeddeels teniet gedaan omdat hij in Hollywood vrijwel alleen maar kon overleven door filmmuziek op maat te schrijven.

Zijn Vioolconcert schreef hij in 1945 voor Bronislav Hubermann, maar de première van het werk werd in 1947 gegeven door Jascha Heifetz die sindsdien de belangrijkste voorvechter van het stuk was. Het werk is en fraai voorbeeld van hoe Korngold delen van zijn filmpartituren plunderde om er concertante muziek van te maken. Het suggestieve, quasi hartroerende beginthema heeft puur Hollywood karakter (en is dan ook ontleend aan de film Another dawn waarin Leslie Howard de rol van concertvioliste vertolkt). Het tweede deel is zo mogelijk nog larmoyanter met een lyrische melodie (ontleend aan Anthony adverse) en een glinsterende vibrafoon die een gepast koortsachtige sfeer schept. De Rondo finale heeft minder van Hollywood als wel veel van Amerika weg: het levendige begin suggereert een typische hoedown (vrolijk dansfeest) hoewel het hoofdthema werd ontleend aan het kostuumdrama The prince and the pauper. De criticus van de New York Sun omschreef het werk als “meer graan dan goud” refererend aan de naam van de componist. Dat klinkt bepaald unfair, hoewel niet valt te ontkennen dat Korngold gemakzuchtig wat ronddolde met zijn thema’s zonder deze te ontwikkelen en uit te diepen. Wat alles niet wegneemt dat het om een heel genietbaar, zij het oppervlakkig aandoend werk gaat.

 De opnamen

Negen cd opnamen van het werk staan in principe ter beschikking, waarvan alleen die van Hoelscher een onbekende is. Kort na de wereldpremière legde Heifetz het concert meteen vast in een opname uit 1947 die met enige moeite nog te achterhalen is. Bekender is zijn tweede poging uit 1953. Het gaat hier om een nog altijd letterlijk klassieke realisatie waarin de virtuoos het concert duidelijk gebruikt om met enige show al zijn niet geringe talenten te tonen. Het resultaat doet intussen wat ouderwets aan met een wat hese (maar wel fraai opgenomen) viooltoon en nogal vocaliserende effecten als om de Hollywood achtergronden te onderstrepen.

Van Perlman mag men veel verwachten; misschien daarom stelt zijn vertolking wat teleur. Het had alles frisser, bevlogener kunnen zijn en klinkt nu wat routineus. Perlmans vrij koele aanpak resulteert wel in de teerder momenten die niet te sentimenteel klinken zo.

Chantal Juillet en Ulrike Anima Mathé nemen een soort (te) neutrale middenpositie in binnen het veld der ware groten en zijn – hoe goed overigens ook – minder interessant.

In de vertolking van Gill Shaham wordt het werk volkomen serieus genomen als homogeen orkestwerk in plaats van het te behandelen als een reeks incidenten. Shaham toont een soort voorname terughoudendheid en laat zich alleen even gaan in de sentimenteler momenten. Aan blijken van virtuositeit en engagement is geen gebrek, maar steeds ten dienste van de compositie die hierdoor wint aan profiel. Ook de opname bezit een hoge graad van voortreffelijkheid dankzij een realistische balans tussen solist en orkest.

Wie van ‘ouderwets’ portamento houdt, komt bij Anne-Sophie Mutter aan zijn trekken. Met de eerste verleidelijke inzet wordt duidelijk dat de soliste ongegeneerd en opgelegd alle sentimenten uit het werk wil blootleggen met een wat vrije, romantische aanpak. Mutter belicht de vaak zoetelijke Hollywood achtergronden, maar brengt ook een hechte structuur aan tussen de opeenvolging van schitterende momenten zonder ordinair te worden. Haar spel is heel gaaf en doorleefd. Haar echtgenoot, Previn, is langzamerhand doorkneed in dit werk want hij begeleidde eerder ook Perlman  en Shaham.

Wie het werk voor een koopje wenst, is niet gek af met de uit Bratislava komende Naxosopname van Tsu, die in Shanghai werd geboren maar haar opleiding in de V.S. kreeg. Zij toont een ware romantische opvatting die best pakkend is, beschikt over een fraai warme toon, een zuivere intonatie en een onbevreesde attaque in de bravura gedeelten. Ook het orkestaandeel is fraai verzorgd en de opname klinkt voortreffelijk.

De Oostenrijkse virtuoos Benjamin Schmidt toont in zijn live opname uit Salzburg over veel extra adrenaline te beschikken en hij sleepte de altijd wat koele Ozawa en het orkest mee in zijn enthousiasme. Er wordt gloed- en temperamentvol gemusiceerd, maar foutloos is het zeker niet. Dat gaat bij herhaald beluisteren storen, net als het applaus na het eerste deel.  Maar voor een keer is dit zeker een belevenis.

Voor en der betere, wel uitstekend tegen herhaling bestand zijnde verklankingen zorgde James Ehnes die het lukt veel romantische emotionaliteit te tonen zonder ordinair of vulgair te klinken. Aan expressiviteit en klankschoonheid geen gebrek met gedurfde, maar passende rubati. De begeleiding klinkt kernachtig, maar de opname is niet steeds even helder.

 Conclusie

Zodat de keuze tenslotte vrij eenvoudig is: Gedeelde eerste plaats voor Shaham, Ehnes en Mutter. Wie geen aversie tegen filmmuziek heeft, kan gelukkig zijn met Mutter. Anders blijft de afstandelijker, puurder, abstracter Shaham de eerste keus juist Ehnes met meer het hart op de tong. Gek wel dat DG binnen tien jaar tweemaal dat onbekende concert van Korngold uitbrengt. De tweede plaats is voor Tsu. Met Heifetz als historische referentie.

 

Discografie

1947. Jascha Heifetz met het New York filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Efrem Kurtz. Music & Arts CD 766 (2 cd’s).

1953. Jascha Heifetz met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. RCA GD 87963, 09026-61752-2.

1980. Itzhak Perlman met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 747.846-2.

1993. Gill Shaham met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 439.886-2, 461.834-2.

1994. Ulrike Anima Mathé met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Dorian DOR 90216.

1995. Vera Tsu met het Razumovsky symfonie orkest o.l.v. Yu Long. Naxos 8.553579.

1995. Ulf Hoelscher met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Willy Mattes. EMI 573.251-2.

1995. Chantal Juillet met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. John Mauceri. Decca 452.481-2.

2003. Anne-Sophie Mutter met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 474.874-2.

2004. Benjamin Schmidt met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Oehms Classics OC 537.

2006. James Ehnes met het Vancouver symfonie orkest o.l.v. Bramwell Tovey. Onyx ONYX 4016.