Verg. Discografieën

MASSENET, WERHER (geactualiseerd)

MASSENET: WERTHER

 

Die Leiden des jungen Werther, de beroemde zelfmoordroman van Goethe uit 1774 heeft volgens de legende duizenden ongelukkige gelieven tot zelfmoord gebracht. Massenet heeft dit gegeven in 1892 met een schuine blik op Wagners Parsifal (de Leitmotive nam hij dankbaar over) voor een opera nieuwe potentie verleend door de tragiek daarvan met alle middelen van een wanhopige elegische muziek. Gelukkig bleef hij zowel de geschiedenis als de sfeer van het origineel trouw, ook al voltrekt de handeling zich natuurlijk in een opera en razendsnel tempo. In Massenets beste en ontroerendste opera worden de Germaanse nuchterheid van Charlotte, Werthers onstilbare liefde en de Gallische charme van Sophie fraai met elkaar gecontrasteerd. En de rol van Werther is en blijft een van de mooiste tenorpartijen ooit. 

 

Achtergronden

 

Een ander verschil is dat de vrouwelijke hoofdpersoon, Charlotte, in de opera haast onvermijdelijk van groter belang werd dan in die briefroman, waar we haar voortdurend zien door de ogen van hoofdpersoon Werther. Maar deze Werther is er niet minder smachtend om. Waar gaat het in wezen om in deze tragedie? Om de gevoelens van Werther, Charlotte en Albert. De dichter Werther is smoorverliefd op Charlotte, die ook best van Werther houdt, maar helaas verloofd is met Albert. Werther verdwijnt van het toneel, maar keert later terug om te ontdekken dat Charlotte inmiddels is getrouwd met Albert. Zij vraagt hem om met rust te worden gelaten, maar wanneer ze ontdekt dat haar man hem zijn pistolen heeft geleend, haast ze zich door een sneeuwstorm om hem dood aan te treffen.

Het is net als bij Manon ook in dit werk wel oppassen dat uit de erotisering van het begrip deugd niet een overdosis van een specifieke bigotterie ontstaat die met een mengeling van geparfumeerd eros en pseudo-sacrale eerwaardigheid kenmerkend was voor een privilege van de Belle Epoque van de hogere middenklassen uit het laat negentiende eeuwse Frankrijk.

Maar er was meer aan de hand. Waar Franse componisten als d’Indy, Chausson en Chabrier onder invloed van Wagner grootse gotische opera vol Teutoonse heroïek, maar in Franse kostuums presenteerden, zorgde Massenet voor een alternatief door de lyrische Franse traditie van Gounod opnieuw te definiëren. In diepgang was hij minder geïnteresseerd, maar hij zorgde steeds voor een prachtig oppervlak en combineerde heel uitgekiend een lyrische- en een parlando stijl. 

Net als Puccini was Massenet geobsedeerd door melodie. Teer, zoetig sensueel, nooit heftig of ongemakkelijk dramatisch bepalen zijn melodieën de structuur van de muziek als geheel en er zijn momenten waarop de fraaie melodiek niets meer te maken heeft met wat op het toneel gebeurt. In Werther echter bereikte hij een fraai evenwicht tussen drama, karaktertekening en klankschoonheid. Naar verwachting bezit de muziek het nodige pathos, maar zorgt deze ook voor de vereiste atmosfeer. Hij verraadt ook Massenets fascinatie voor de psychologie van de vrouw. Het mag Charlotte dan ontbreken aan het inzicht van sommige heldinnen van Puccini, Massenet maakt haar wel geloofwaardig en sympathiek. De eerste akte bevat in menig opzicht de beste muziek, maar de verzoeningsscène uit de derde akte vormt een imposante demonstratie van ’s componisten begrip van de menselijke stem, terwijl de fraai geconstrueerde ontwikkeling naar de tragiek van Werthers dood een onvergetelijke indruk nalaat.

 

De opnamen

 

Hieronder zijn alleen de (waarschijnlijk meest maatgevende) opnamen waar de hand op kon worden gelegd behandeld. Natuurlijk staat het vrij om ook van de andere te proeven.

Het begon discografisch ooit met de Parijse opname van de Franse tenor Georges Thill uit 1931. Dirigent was Eli Cohen. Diens invulling van de hoofdrol vestigde ooit een gouden standaard. Hij weeft met zijn stem een prachtig lijnenspel, zijn timbre is heroïsch, maar hij is ook sensueel en bij hem is tenminste niets op de uitspraak van het Frans aan te merken. Ninon Vallins sopraan heeft een drang die volmaakt aansluit bij Thills koninklijke raffinement. Intussen klinkt de zeer bedaagde opname natuurlijk klanktechnisch problematisch, maar is in een van zijn heruitgegeven vormen beslist nog het aanhoren en bestuderen waard. De stijl doet nu met zijn opgelegde noblesse en een zekere stijfheid heel ouderwets aan, maar er wordt prachtig gezongen. Om de een of andere reden heeft de Naxos heruitgave heel wat meer ruis en stoorgeluiden dan de oorspronkelijke EMI Références en Arkadis uitgaven.

Om de keuze al meteen te vereenvoudigen: de DG opname van Riccardo Chailly is (helaas) niet meer leverbaar, de Adès versie zal moeilijk verkrijgbaar zijn en voor de in het Italiaans en Engels gezongen uitvoeringen die niet veel meer dan curiositeitswaarde bezitten, zal weinig animo bestaan. Chailly verleende de muziek veel karakter en wist zowel belangrijke climaxen als evocatieve momenten met veel gevoel voor wisselende stemmingen weer te geven. Placido Domingo zong heel puur, fraai in het legato en mild in de titelrol; Elena Obraztsova daarentegen was wat te pittig en generaliserend in haar uitbeelding van Charlotte naast de charmante Sophie van Arleen Augér. Helaas bezat die DG versie een erg ongelukkige klankbalans.

Victoria de los Angeles – ooit ook een zeer idiomatische Manon – is bij Georges Prêtre ideaal op haar plaats als Charlotte met haar lichte, innemende stem die het ingehouden pathos van Massenets vriendelijke melodieën volkomen recht doet. Ze is wel erg direct opgenomen, van meer nabij dan de andere solisten. Nicolai Gedda is een intelligente, goed psychologiserende en fraai klinkende romantische held en eigenlijk alleen Prêtres directie had subtieler mogen zijn.

De goedkope recente uitgave van Naxos treft vooral door de lenige aanpak in vlotte tempi van Jean-Claude Casadesus. Marcus Haddock is een montere Werther zonder snik en zijn stem, maar zijn toon is niet smeltend en expressief genoeg. Béatrice Uria-Monzon is de eerste Franse zangeres die de rol van Charlotte vertolkt sinds de zwaargewicht Rita Gorr in 1960. Ze is heel overtuigend, sensueel, een echt jeugdige heldin. Jaël Azzaretti is een fris-jeugdige Sophie, René Massis een ook jong schijnende, niet zo stugge Albert.

Op Orfeo horen we Placido Domingo in de titelrol als ware held (maar in minder volmaakt Frans); naast hem is Brigitte Fassbaender op haar best als Charlotte, prachtig van toon en gepassioneerd qua expressie. Ook Marianne Seibel en Hans Günter Nöcker leveren eersterangs prestaties als Sophie en Albert. Jésus López-Cobos gaat heel temperamentvol te werk met het orkest. Enige blaam op het geheel zijn de onvermijdelijke bijgeluiden en de niet steeds optimale balans van een live opname.

Een van de nieuwste en ook best klinkende versies is die van Antonio Pappano met het echtpaar Gheorghiu/Alagna. Roberto Alagna vat de titelrol primair heel heroïsch op en zingt in een keurig Frans. De op zichzelf als steeds erg fraai zingende Angela Gheorghiu stelt echter wat teleur. Om te beginnen is het al minder gelukkig deze mezzorol aan haar heldere sopraanstem toe te vertrouwen. Ze is een wat meer dan normaal dramatische Charlotte en maakt bovendien een lichtelijk overbelaste indruk. Wat in zuiver vocaal opzicht mankeert, compenseert ze door goed met haar stem te acteren en zo teerheid en kwetsbaarheid te suggereren. Thomas Hampson is een voortreffelijke Albert, Patricia Petibon een lieve Sophie. Pappano dirigeert met veel engagement en stijlgevoel. Hij is tegelijk kernachtig en subtiel.

Ondanks de bezetting met prominente buitenlanders is de sfeer die Kent Nagano’s Erato opname oproept uitgesproken echt Frans. Het ensemble uit Lyon kent zijn Massenet blijkbaar puik, heeft deze muziek in de aderen. Nagano gaat bovendien subtiel te werk en mijdt de uitersten van quasi verismo welke dit essay in masochistische en onbeantwoorde passie kunnen ontketen. Jerry Hadley is een overtuigende impulsieve, romantische en jonge dichter. Als Charlotte slaagt Anne Sofie von Otter er prachtig in om het juiste evenwicht te vinden tussen iemand die jong van jaren (ze wordt verondersteld twintig te zijn) en emotioneel rijp te zijn. Met Von Stade behoort ze tot de beste vertolkers van deze rol. Dawn Upshaw zet een fraai flirtende Sophie neer en Gérard Théruel is een overtuigende Albert. In vergelijking met de Philipsopname van Colin Davis klinkt alles hier minder groots, maar wel even dramatisch op een intiemer, neurotischer manier.

Een ideaal koppel vormen Ramon Vargas als Werther en Vesselina Kasarova in de RCA opname. Zij bezit met haar mooi vibrerende mezzo het juiste naturel als Charlotte en zingt doorleefd, intens’ hij is de exacte tenor, heel puur, de volmaakte held die ook in staat is zijn voordracht even te temperen. De rest van de bezetting is niet steeds op dit hoge niveau. Dawn Kotoski is een wat schrille Sophie bijvoorbeeld maar Wladimir Jurowski zorgt voor een warmbloedige en dramatisch overtuigende begeleiding en de opname klinkt helder en briljant.

In de Londense Covent Garden productie van Colin Davis wellen een eb en vloed ziedende hitte op en is geen sprake van geparfumeerdheid. De wisseling der jaargetijden die op de achtergrond meespelen in Werthers eigen manische zwenkingen tussen droom en werkelijkheid, vreugde en wanhoop worden door hem perfect in kaart gebracht. José Carreras zingt de titelrol met de voor hem zo kenmerkende nadruk en geeft zich tot het uiterste, waarbij hij soms de natuurlijke grenzen van zijn stem overschrijdt. Maar hij klinkt tenminste wel jeugdig wat de geloofwaardigheid van het gebeuren verhoogt. Hij beschouwt de wil tot heftige zelfvernietiging als de dominante factor en is daarin meer de man van de actie dan van de droom. De een strijd tussen de verantwoordelijkheden van haar huiselijke bourgeois leven en emotionele verwarring leverende Charlotte van Frederica von Stade is van een innemende eenvoud en in idiomatisch Franse stijl. De jonge Sophie die bij Massenet belangrijker is dan bij Goethe, wordt een ware oiseau d’aurore met de fraaie stem van Isobel Buchanan, terwijl Thomas Allen heel karaktervol de rol van de arme, versmade Albert zingt. Maar zuiver qua zang en stilistisch voldoet de Spanjaard Alfredo Kraus met zijn honingzoete, maar merkbaar oud geworden stem (doch helaas nogal vreemde Franse uitspraak) bij Michel Plasson die trouwens voor een unieke dramatische sfeer zorgt nog beter. In stem en expressie is hij de ideale vertolker van deze rol, alleen klinkt hij in Pourquoi me réveiller nogal overbelast. Poëtisch, muzikaal en verfijnd, geheel passend bij de gekwelde dichter vol zelfmedelijden en geobsedeerd door zijn liefde voor de onbereikbare Charlotte. De rest van de bezetting is van vergelijkbaar hoog niveau. De dirigent doet verder zijn uiterste best om het Engelse orkest een Franse klank en frasering te ontlokken en de zware orkestratie wat te verlichten.  Tatiana Troyanos zorgt voor een evenwaardige inbreng als wispelturige Charlotte en haar van nature snelle vibrato en vrij donkere toon vormen een mooi contrast met de lichtere stem van Kraus. Ze typeert de onderstroom van haar emotionele conflicten heel beeldend. Christine Barbaux is een heel meisjesachtige en onstuimige Sophie. Matteo Manuguerra doet zijn best om zijn in wezen formidabele bariton in te tomen en hij zorgt voor precies het juiste niveau aan arrogantie en wreedheid.

Bij de opname van Yves Abel hebben we vooral te maken met een opnamelocatie probleem. De eerste twee aktes krijgen teveel galm mee omdat ze blijkbaar buiten zijn opgenomen en een nabehandeling ondergingen. De derde akte klinkt beter, maar er is een hinderlijk contrast ontstaan. Andrea Bocelli zal als Werther wel zijn ingezet om een groot publiek te behagen. Hij brengt het er niet slecht af en zingt heel geconcentreerd en gaaf met een heel persoonlijk timbre. Maar hij is voortdurend erg direct opgenomen is weinig plooibaar en brengt te weinig dynamisch contrast aan. De rest van de vertolkers is net boven de middelmaat. Julia Gertseva is een waardige maar wat ongelijkmatige Charlotte, de Sophie van Magali Léger is goed maar haar stem lijkt teveel op die van haar zuster en de Albert van Natale de Carolis is nogal eentonig streng. Wat het orkest laat horen, is krachtig, maar weinig genuanceerd. Al met al een nogal teleurstellend resultaat.

De grote vraag bij de terugkeer van Roberto Villazón op het operapodium in mei 2011 in Londen was: hoe heeft zijn stem zich gehouden na alle narigheden en een operatie aan zijn strottenhoofd? Goed gelukkig. Zijn stembeheersing is intact, al is zijn stem nooit echt krachtig geweest (vergelijk de problemen die Di Stefano en Carreras hadden) en hij moet oppassen deze niet weer te forceren, hij klinkt gerijpt, misschien wat minder helder en met minder bravoure dan vroeger, maar meer dan goed genoeg om een mooi beeld te geven van de poëtische dromer. De Franse lyrische mezzo Sophie Koch vult de rol van de pedante, koel-afstandelijke en dus eigenlijk nogal onsympathieke Charlotte keurig in. Ze kent de rol van binnen en van buiten. Veel goeds ook voor de Sophie van Eri Nakamura. Als Albert begint de Noorse bariton Audun Iversen nog wat zwakjes, maar gaandeweg wordt hij overtuigender. De eigenlijke held van de opname is feitelijk opnieuw Pappano met een doorgloeide, animerende begeleiding.

 

Beelopnamen

 

De Immortal opname is gebaseerd op een oude  verfilming in sepia in een Milanase omroepstudio en alleen interessant omdat we zo getuige kunnen zijn van een manier van enscenering en productie die al lang uit de gratie zijn. De zangers acteren met (te) grote gebaren, de realisatie neigt naar het sentimentele. Op zich is Leyla Gencer vocaal en expressief overtuigend, maar de rol zelf ligt haar merkbaar minder; Een sterkere indruk maakt  de spontane en oprechte Juan Oncina op vrij lichte wijze in de titelrol. Sandra Ballinari is een te onschuldig en kinderlijk aandoende Sophie, Enzo Sordello een treffende Albert in deze heel Italiaanse realisatie.

De aanpak van  regisseur Andrei Serban die de handeling naar jaren vijftig vorige eeuw verplaatste in de Weense Staatsopera mag dan wat anachronistisch zijn met rokende en absint drinkende meisjes, wat muzikaal wordt gepresteerd mag er wezen. Als Werther beschikte de Argentijn Marcello Alvarea duidelijk over de nodige ervaring en zijn niet bepaal slanke gestalte en matige acteerkunst versterken de indruk van een hopeloos verliefde, gepassioneerde  verliefde dichter. Hij zingt  gevoelig en volgt nauwkeurig de partituur. De jonge Elena Garanca is een geweldige Charlotte: prachtig van stem, namelijk mooi warm en plooibaar, alle innerlijke conflicten goed uitspelend, want ze is ook een uitstekende actrice. Lof ook voor haar Frans. Adrian Eröd laat precies horen wat Albert motiveert en alleen Ilieana Tonca is niet genoeg de geslepen ingénue Sophie waarop men mocht hopen. De directie van Philippe Jordan is aan de te extroverte kant, vooral fel maar met weinig zin voor het intieme.

Komen we aan een echte bijzonderheid in de opname met Thomas Hampson. Het verhaal gaat dat Massenet nooit helemaal gelukkig was met een tenorale Werther. Nadat hij de Italiaanse bariton Mattia Battistini had gehoord en ontmoet herschreef hij de bewuste partij, die voor het eerst in 1901 klonk. Een paar partituren (maar geen manuscript) resteren en daarop baseerden Hampson en Michel Plasson hun opname. In de praktijk blijkt deze verandering geen verbetering bij het opmaken van de winst/verliesrekening, hoezeer Hampson (die Albert was in de eerste opname van Pappano). Stukken overtuigender, haast ideaal daarentegen is de Charlotte van Susan Graham. Sandrine Pau haalt dat niveau niet helemaal als Sophie omdat ze minder fris en eenvoudig klinkt dan werd gehoopt. Stéphane Degout kan ermee door als een erg romantische Albert. Maar de erepalm gaat naar de dirigent die puik de weg weet in het werk en de inhoud daarvan met betekenis laadt.

In de momenteel nieuwste opname met opnieuw Michel Plasson aan het roer treedt Jonas Kaufmann aan als Werther. Inmiddels geldt hij als dè vertolker van deze rol. Sophie Koch is een waardige, treffende Charlotte. Ook alle lof voor de Sophie van Anne-Cathérine Gillet en de Albert van Ludovic Tézier. Tot zover is alles erg de moeite waard. Maar helaas speelt de regie van Benoît Jacquot zich letterlijk in een duistere omgeving af en lijkt het of dirigent Plasson daardoor liet ontmoedigen want de muziek klinkt ineens wat stroperig. Wel doorleefd, maar te traag. Kaufmann en Koch verdienen een herkansing.

 

Conclusie

 

Het is en blijft spijtig dat men niet achteraf uit de diverse opnamen één ideale vertolking kan herscheppen. In expressief opzicht beschikken tenoren als Thill, Gedda, Carreras, Kraus en Domingo over de mooiste, zachtsmeltende tonen, maar het zijn puur in vocaal opzicht bezien Alagna, Villazón en Kaufmann die de toekomst bepaalden. Bij de Charlottes treffen we de zangeressen aan die ook de natuurlijkste Manons zijn: Vallin, De los Angeles, Von Stade en Gheorghiu en daarnaast de echte (hier gevraagde) mezzo’s:  Garanca, Koch, Troyanos, Von Otter, Fassbänder, Kasarova, Uria-Monzon.

Die ideale, tegenwoordig met de computer en een cd ‘brander’ (met veel discrepanties in tempi, klankbalans enzovoorts) te realiseren versie zou in dit geval bijvoorbeeld iets van de psychologisch welbewuste Gedda met de iets van de doorleefde Carreras, Alagna, Villazón of Kaufmann in de titelrol combineren en de stem van Elina Garanca of Tatiana Troyanos met het doorleefde van Anne Sofie von Otter, Sophie Koch, Vesselina Kasarova of Brigitte Fassbänder von Otter bundelen en het geheel laten omlijsten door Pappano en zijn ensemble van het moment plus de optimale EMI of DG opnametechniek. Maar terug naar de realiteit.

Het is wat moeilijk kiezen tussen de plussen en minnen van de overige opnamen. Troostrijk is dat men met geen daarvan een miskoop doet. De beste allround opnamen zijn haast nog steeds die van Pappano I en II, gevolgd door Jurowski.

Bij de beeldopnamen is geen enkele geheel bevredigende, maar verdient Jordan de meeste aanbeveling gevolgd door Plasson.

 

Discografie

 

Frans

 

1931. Georges Thill, Ninon Vallin, Marcel Roque, Germaine Féraldy, Armand Narçon met het Ensemble van de Parijse Opéra comique o.l.v. Elie Cohen. Arkadia 2CD 78034, EMI 763.195-2, Naxos 8.110061/2, EMI 763.195-2. 

 

1952. Charles Richard, Suzanne Juyol, Roger Bourdin, Agnes Leger, Michel Roux, Camille Rouqetty, Marcel Depraz met het Ensemble van de Opéra comique, Parijs o.l.v. Georges Sebastian. Urania URN 22.242, Andromeda ANDRCD 5073.

 

1956. Cesare Valletti, Nell Rankin, Arthur Cosenza, Josephine Guido met het Ensemble van de Opera New Orleans o.l.v. Renato Cellini. Bongiovanni 2CD 141.

 

1964. Albert Lance, Rita Gorr, Mady Mesplé, Gabriel Bacquier, Julien nGoovannetti, Robert Andreozotti, Jaques Mars met het Ensemble van de Franse omroep o.l.v. Jésus Etcheverry. Adès 1408, Accord 472.917-2.

 

1969. Nicolai Gedda, Victoria de los Angeles, Roger Soyer, Mady Mesplé, Jean–Christophe Benoit, André Mallabrera en Christos Grigoriou met het Frans omroepkoor en Nationaal orkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 763.973-2. 

 

1971. Franco Corelli, Rosalind Elias, Gail Robinson, John Reardon, Donald Gramm met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Alain Lombard. Melodram CDM 27Massenet: WERTHER (geactualiseerd)088.

 

1977. Placido Domingo, Brigitte Fassbaender, Hans Günter Nöcker, Marianne Seibel, Keith Engen, Georg Paskuda, Karl Christian Kohn, Helena Jungwirth en Hermann Sapell met het Ensemble van de Beierse Staatsopera, München o.l.v. Jésus López-Cobos. Orfeo C 4649721. 

 

1978. Alain Vanzo, Francine Arrauzau, Yves Bisson, Daniele Chlostawa met het koor van de Franse opera en het Parijs’ operaorkest o.l.v. Pierre Dervaux. Gala GL 100.585.

 

1979. Alfredo Kraus, Tatiana Troyanos, Matteo Manuguerra, Christine Barbaux, Jules Bastin, Philip Langridge, Jean–Philippe Laffont, Linda Richardson en Michael Lewis met het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Michel Plasson. EMI 769.573-2, 566.516-2. 

 

1979. Alfredo Kraus, Régine Crespin, Kathleen Battle, Lenus Carlson, Andrew Foldi, Nico Castel, Andry Dobiansky, Barbar a Bystrom, Dennks Stell met het Ensemble van de Metropolita Opera New York o.l.v. Richard Bonynge. Gala GL 100.559.

 

1979. Placido Domingo, Elena Obraztsova, Arleen Augér, Franz Grundheber, Kurt Moll e.a. met koor en het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. DG 403.304-2. 

 

1980. José Carreras, Frederica von Stade, Thomas Allen, Isobel Buchanan, Robert Lloyd, Paul Crook, Malcolm King, Linda Humphries en Donaldson Bell met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Colin Davis. Philips 416.654-2. 

 

1995. Jerry Hadley, Anne Sofie von Otter, Gérard Théruel, Dawn Upshaw, Jean–Marie Frémeau, Gilles Ragon,  Frédéric Caton en Geneviève Marchand met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato 0630-17790-2. 

 

1998. Ramon Vargas, Vesselina Kasarova, Christopher Schaldenbrand, Dawn Kotoski, Umberto Chiummo, Chistoph Genz, Roman Trekel, Arndis Halla en Frank Baer met het Ensemble van de Deutsche Oper, Berlijn o.l.v. Wladimir Jurowski. RCA 74321-58224-2.

 

1998. Roberto Alagna, Angela Gheorghiu, Thomas Hampson, Patricia Petibon, Jean–Philippe Courtis, Jean–Paul Fouchécourt en Jean–Marie Frémeau met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Antonio Pappano. EMI 556.820-2. 

 

1999. Marcus Haddock, Béatrice Urio-Monzon, René Massis, Jaël  Azzaretti, Jean Delacluse e.a. Nationaal orkest van Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Naxos 8.660072/3. 

 

2011. Rolando Villazón, Sophie Koch, Audun Iversen, Eri Nakamura, Alain Vernhes met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Antonio Pappano. DG 477.9340.

 

Italiaans

 

1949. Giuseppe di Stefano, Giulietta Simionato, Eugena Roccabruna, Fausto del Prado, Francesco Tortolero, Gilberto Cerda met het Ensembe van Palacio de las bellas artes, Mexico o.l.v. Renato Cellini. Istituto discografico Italiana IDIS 338/9.

 

1951. Ferrucio Tagliavini, Giulietta Simionato, Gino Orlandini, Dora Gatta met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Franco Capuana. Bongiorno GB 1101/2-2. 

 

1953. Ferrucio Tagliavini, Pia Tassinari, Marcello Cortis, Vittoria Neviani e.a. met het Symfonie orkest van de RAI, Turijn o.l.v. Francesco Molinari Pradelli. Warner Fonit-Cetra 8573-87494-2. 

 

1960. Ferruccio Tagliavin, Mario Borriello, Leyla Genceri, Giuliana Tavolaccini, Vito Susca met het Ensemble van het Teatro Verdi, Venetië o.l.v. Carlo Felice Cillario. Arkadia CDHP 599-2.

 

1961. Ferruccio Tagliavini, Giulietta Simionato, Gino Orlandini, Dora Gatta, Sesto Bruscantini, Vittorio Pandano, Enrico Campi, Ilva Ligabue met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Franco Capuana. Bongiovanni GB 1101/2. 

 

1969 Carlo Bergonzi, Biancamaria Casoni, Domenico Trimarchi, Emilia Ravaglia, Sergio Pezzetti, Mario Ferrara en Nicola Troise met het Ensemble van de San Carlo opera, Napels o.l.v. Oliviero de Fabritiis. Nuova Era 23401. 

 

1971. Alfredo Kraus, Virginia Zeani, Domenico Trimarchi, Elisabetta Jarosziewicz, Mario Basiola, Guido Malfatti met het Ensemble van het theater Massima, Palermo o.l.v. Antonino Votto. Foyer 2 CF 2073.

 

1978. Alfredo Kraus, Lucia Valentini Terrani, Rokando Panerai, Graziano del Vivo, ngelo Marchiandi, Giogio Giorgetti, Anastasia Tomaszewska  Schepis, Patrizia Parnassi met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Georges Prêtre. Opera di Firenze OF 011.

 

1998. Fabio Sartori, Graciela Araya, Elisabeth Vidal, André Cognet met het Ensemble van het Teatro La Fenice, Venetië o.l.v. Gabriele Ferro. Mondo Musica MFON 22247.

 

2003. Luca Grassi, Eufemia Tufano, Gabriele Spina, Domenico Colaianni, Rosita Ramini, Salvatore  Cordella, Gianfranco Cappellutti, Juraj  Nociar, Eva Katrencinova met het Festival koor en het Internationaal Italiaans orkest o.l.v. Jean-Luc Tingaud. Dynamic CDS 443/1-2.

 

2004. Andrea Bocelli, Julia Gertseva, Natale de Carolis, Magali Léger met het Ensemble van het Teatro Communale, Bologna o.l.v. Yves Abel. Decca 475.6557.

 

Engels

 

1977. John Brecknock, Patrick Wheatley, Harold Blackburn, Janet Baker, Joy Roberts, John Tomlinson, Terry Jenkins, Nigel Waugh en Janice Andrew met het Ensemble van de English National Opera o.l.v. Charles Mackerras. Chandos CHAN 3033. 

 

Video

 

2004. Thomas Hampson, Susan Graham, Sandrine Piau, Stéphane Degout met het Ensemble van de Nationale Opera, Parijs o.l.v. Michel Plasson. Virgin 359.257-9 (dvd).

 

2005. Marcello Alvarez, Elena Garanca, Adrian Eröd, Ileana Tonca met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Philippe Jordan. TDK OPWER (dvd).

 

2007. Keith Ikala-Purdy, Silvia Hablowetz, Ina Schlingensiepen, Armin Kolarczyk met de Badische Staatskapelle, Karlsruhe o.l.v. Daniel Carlberg. ArtHaus 101.317 (dvd).

 

2010. Jonas Kaufmann, Sophie Koch, Ludovic Tézier, Anne-Cathérine Gillet met het Ensemble van de Nationale Opera, Parijs o.l.v. Michel Plasson. Decca 074-3406 (dvd).

 

Italiaans

 

1955. Juan Oncina, Leyla Gencer, Sandra Ballinari, Enzo Sordello met Koor en orkest van de Italiaanse omroep o.l.v. Alfredo Simonetto. Immortal IMM 960023 (dvd).