Verg. Discografieën

PROKOFIEV: SYMFONIE NR. 5 (geactualiseerd)

PROKOFIEV: SYMFONIE NR. 5 

 

Na de eerste symfonie maakt de vijfde van Prokofiev de meeste aanspraak op populariteit binnen zijn zevental symfonieën. De componist begon aan dit werk toen de oorlog zijn einde naderde en de overwinning van de Geallieerden zeker leek. Hij beweerde dat hij het werk zag als ‘een symfonie over de grootheid van de menselijke geest, een loflied op de vrije en gelukkige mensheid’. Dat is uiteraard Sovjettaal en de muziek is veel dubbelzinniger.

 

Achtergronden

 

In een radio-uitzending van 1945 zei Prokofiev dat hij de Vijfde symfonie  - de voorafgaande zomer vol furie gecomponeerd en zijn eerste symfonie na een pauze van zestien jaar – zag als een ‘symfonie van de grootsheid van de menselijke geest’.

De première begin dat jaar, gedirigeerd door de componist, viel samen met de naderende Russische overwinning in de strijd tegen Nazi Duitsland en velen zagen het als een overwinningswerk. Maar, net als in de symfonieën van Shostakovich, is niet alles zoals het in eerste instantie lijkt.

De heroïsche weidsheid van het eerste deel, oplopend in koperen gewicht terwijl het doordendert naar een kolossaal slot, wordt bespot door een donker en markant scherzo. Het persoonlijke leed en de begrafenisprocessies van het langzame deel lijken even door een vrolijke galop te worden verlicht, maar ook die breekt los in een coda dat de meest optimistische thema’s aan flarden scheurt. Hoewel de tragedie die de krachtige Zesde domineert hier minder manifest is, heeft deze hier wel een duidelijke plaats.

Deze Vijfde is na de bondige Eerste, ‘de Klassieke’, Prokofievs populairste symfonie. Zijn reeks klankwonderen wordt bekroond door het haast duizelingwekkende besluit dat het geheel tot een verrassend pronkstuk maakt. Of het meer dan dat wordt, hangt erg van de dirigent en het orkest af.

Na het vreedzame einde van de Sovjet Unie valt het licht om de belangrijke symfonieën die eerder tijdens dat regime ontstonden te beschouwen als verkapte werken van de oppositie. Maar het is tevens goed om te bedenken dat ze mogelijk nooit zouden zijn ontstaan als Stalins regering geen uitgesproken conservatieve culturele voorstellingen had gehad. Dat geldt zeker voor deze symfonie, een precedentloze openlijke bekentenis in een orkestraal jasje. Net als de Leningrad symfonie van Shostakovich kwam het werk precies op tijd.

Maar Prokofievs werk is van een heel ander kaliber. Na zijn terugkeer in Rusland medio jaren 1930 was hij een andere componist geworden, maar helemaal afgeschud had hij zijn oude veren niet. Hoe dat ook zij: de vijfde symfonie behoort tot de meest organische uit zijn cyclus en alleen de zesde opereert op een nog iets hoger, complexer harmonisch plan met een grotere thematische onderlinge afhankelijkheid.

In Stalins ideale maatschappij met een uitdagend socialistisch realisme werd een kunstenaar geacht tijdelijke problemen te beschouwen in het licht van een utopische toekomst. De moeilijkheden en tekortkomingen van het heden moesten dienen om de maatschappij met hernieuwde krachten de volmaakte socialistische wereld binnen te voeren.

Menig componist probeerde zich aan die opdracht te onttrekken en zocht dekking door onschuldige tweede garnituurs muziek te schrijven om vooral geen zonden te begaan. De reactie van Prokofiev was een tactische terugtrekking in een universeel, lyrisch, doch bovenal fris idioom. De eisen van de partij om vooral ‘eenvoudig’ te doen, beperkten hem niet alleen, maar stimuleerden hem ook omdat ze vaak congruent waren met zijn eigen opvattingen, zijn echte patriottisme, zijn bereidheid om iedere taak zo professioneel mogelijk uit te voeren. 

Zelfbewust presenteerde hij deze symfonie als een nieuw culminatiepunt: “dat als het ware een lange periode van mijn werk voltooit. Ik concipieerde het als een symfonie over de grootheid van de menselijke geest”. Verlangend werd uitgekeken naar de eerste uitvoering. Rostropovitch die daarbij aanwezig was, herinnert zich: “Die première 13 januari 1945 aan de vooravond van de overwinning op de Nazi’s zal ik nooit vergeten. Toen Prokofiev het podium opkwam en het stil werd, donderden plotseling salvo’s van de artillerie. Hij wachtte en toen het kanonvuur eindigde begon hij pas. Daar school iets heel bijzonders, iets erg veelbetekenends, iets symbolisch in. Het leek of iedereen een grens was overgestoken”.

Het gaat hoe dan ook om een compositie van formaat dat aan de Sovjet criteria voldeed die zowel in het Oosten als in het Westen direct goed werd ontvangen. Zo loste de componist op zijn manier de compositorische kwadratuur van de cirkel op. Maar gezien alle achtergrinden heeft het werk ook iets tweeslachtigs. Hoe serieus moet deze symfonie worden opgevat? Is het een tragisch Beethoveniaans epos à la Shostakovich of een amoreel orkestraal showstuk? Moet het straf symfonisch als een moderne Eroica worden aangepakt, of gaat het om een theatraler, eigentijdser Schlachtsinfonie oder Stalins Sieg?

De algemene consensus is echter dat het werk serieus moet worden opgevat en moet worden uitgevoerd voor wat het zeker naar de letter waard is. Een breed opgezet epos in Sovjetstijl dat zich lijkt te wapenen voor een strijd fungeert als eerste deel. Het wordt gevolgd door een duister satirisch scherzo; na een klaagzang die is gebaseerd op een thema uit Prokofievs filmmuziek bij een nooit gerealiseerde film Schoppenvrouw als langzame deel. De finale vernietigt daarna alle illusies over een vrolijke feestviering. 

 

De opnamen

 

Hieronder staat een verrassend lange lijst met opnamen, te beginnen met de waarlijk historische ‘live’ versie van Koussevitzy uit Boston (6/7 februari 1946) waarvan er ettelijke niet of nauwelijks leverbaar zijn. En dan te bedenken dat de lijst in feite nog onvolledig is. Daarin echt ontbrekende opnamen zijn onder meer die van Arthur Rodzinsky, Erik Tuxen, Malcolm Sargent, Alexander Gibson, Paul Kletzki en Ernest Ansermet. 

Sommige uitgaven maken deel uit van een volledige reeks van zeven en zullen niet altijd separaat leverbaar zijn: Järvi, Košler, Ozawa, Rostropovich en Weller. De minst bevredigende van dat stel is – ondanks het Berlijns filharmonisch orkest – die van Seiji Ozawa: slappe thee. Van die integrale opnamen bevredigt die van Neeme Järvi het beste.

Opvallend is dat van deze symfonie zoveel live opnamen ter beschikking staan. Te beginnen met de allereerste van Koussevitzky uit 1945, later aangevuld met de eerste van Szell, daarna Mitropoulos, Horenstein, tweemaal Rozdestvensky, Baudo, Bernstein, 3x Celibidache en voorlopig als laatste Masur. In staat van wording zijn Alsop en Litton.

Van die zaalopnamen zijn de oudste van Celibidache het interessantste en beste. Bij de historische opnamen is de RCA opname van Koussevitzky uit 1945 al even boeiend. Van de echt Russische uitvoeringen zou men een hoge mate aan authenticiteit mogen verwachten. Dat valt wat tegen. Sommige zijn opnametechnisch niet meer naar de stand van heden. Erger is dat Mravinsky met een eigenzinnige aanpak de emoties te zeer op de spits drijft en over het geheel een te grillig beeld van het werk schetst. Tot twee maal toe gaat ook Rozdestvensky van wie men juist door zijn kennis van en met de componist ook veel zou mogen eisen heel erg persoonlijk met de materie m. Bij vlagen biedt hij goede inzichten, maar daar staan weer heel willekeurige, niet voldoende gerepeteerde passages tegenover. Zijn beide opname behoren technisch ook niet tot de gelukkigste. Van wat Kitaenko doet is het deels niet goed te horen hoe het is omdat de eerste opname van veraf in een lege sporthal lijkt te zijn gemaakt. Ook de bijdrage van Kuchar uit de Oekraïne stelt teleur: goede middelmaat vanuit een bonkige akoestiek. Temirkanov kreeg een goede kans met het intussen in St. Petersburg filharmonisch omgedoopte fameuze orkest uit het vroegere Leningrad. Maar ook hij overtuigt niet echt met een te lichte, vlotte aanpak. Ook Rostropvitch vermag met zijn beide opnamen niet geheel te overtuigen omdat hij te emotioneel en te weinig kernachtig is.

Blijft over met de St. Petersburgers Mariss Jansons, die op tournee in het Westen heel fraai door Chandos is opgenomen en die in alle opzichten bij verre voor de meest idiomatische verklanking uit het Oosten komt.

Van de Amerikaanse inbreng zijn het niet zozeer de interpretaties van Leinsdorf, Levi, Levine, Slatkin, Tilson Thomas, Alsop en Masur die – hoe goed deels ook – overtuigen, maar maken Ormandy en Previn de meeste indruk. Rattle in Birmingham, Litton in Bergen: ze halen ook niet geheel overtuigend de eindstreep. Prestaties ruim boven de middelmaat bieden Martinon (tot 2x toe, de Testament uitgave is het mooist) en Baudo.

Een van de aangenaamste verrassingen komt van Celibidache uit Rome en Turijn (niet de derde poging uit Stuttgart) met een typisch grondig voorbereide lezing die in de uitvoering niet steeds even perfect is (hoorns!), maar die van veel inzet en overtuigingskracht blijk geeft. De dirigent werpt een vrij mild licht op de compositie, maar ontdoet het werk zo van alle bombast. Het is alsof veel in bijna trance verloopt: heel fascinerend.

Karajan was waarschijnlijk niet een der beste Prokofievvertolkers, maar hier werkt zijn controle, zijn grootse, vrij ver gehomogeniseerde vertolking heel positief uit. Het resultaat heeft veel glans, de nodige passie en grandeur. 

Bij de nieuwere opnamen valt een heel echt Russische verklanking van Jurovsky positief op: autoritair, idiomatisch, niet al te gecultiveerd, opwindend en bovenal voortreffelijk opgenomen. En dan zijn daar drie versies van Gergiev. Zeker de beide Londense behoren tot de best geslaagden 

 

Conclusie

 

Als het erop aankomt de qua uitvoering èn opname mooiste realisaties te kiezen, lijkt een logische volgorde Karajan, Jansons, N. Järvi, Gergiev, Jurowski, Rattle, Celibidache, Martinon, Szell 2 en Previn met Koussevitzky 2 voor de historisch geïnteresseerden.

 

Discografie

 

1945. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky.

RCA 09026-61657-2, Dante LYS 290, Dutton CDBP 9706.

 

1954. Weens symfonie orkest o.l.v. George Szell. Orfeo C 230901 A.

 

1954. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Orfeo C 204891 A.

 

1956. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jascha Horenstein. Music & Arts CD 784.

 

1957. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 53260.

 

1957. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Jean Martinon. Testament SBT 1296.

 

1957. Omroeporkest Rome o.l.v. Artur Rodzinski. Stradivarius STR 13613, Urania URN 22.361.

 

1959. Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 432.753-2.

 

1959. Omroeporkest Rome o.l.v. Sergiu Celibidache. Archipel ARPCD 0506.

 

1959. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony MHK 63124.

 

1963. Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA 74321-21292-2, Testament SBT 1396.

 

1963. Russisch Staatsomroeporkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. Russian Revelation RV 10041.

 

1967. Omroeporkest Turijn o.l.v. Sergiu Celibidache. Cetra CDAR 2016.

 

1968. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 437.253-2, 423.216-2, 463.613-2.

 

1968. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Mravinsky. Russian Disc RDCD 11165, Czar 260301-2.

 

1971. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. BBC Classics15656-9146-2, 4184-2.

 

1973. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jean Martinon. Vox CDX 5001.

 

1976. Londens symfonie orkest o.l.v. Walter Weller. Decca 430.782-2, 461.320-2.

 

1977. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Klaus Tennstedt. Profil Medien PH 05003.

 

1976. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Serge Baudo. Praga PR 250079.

 

1979. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Košler. Supraphon SU 0091-2 (4 cd’s).

 

1979. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. CBS CD 35877, Sony SMK 66933.

 

1979. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Sergiu Celibidache. DG 445.139-2.

 

1984. St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA 9026-61350-2, RD 85035.

 

1985. Koninklijk Schots orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8450.

 

1985. Frans Nationaal orkest o.l.v. Mstislav Rostropovich. Erato ECD 75479.

 

1985. Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 417.314-2, 470.528-2 (2 cd’s).

 

1986. Moskou’s filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Dmitri Kitaenko. Melodyia 74321.32042-2.

 

1986. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Philips 420.172-2, 442.399-2.

 

1987. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. EMI 749.469-2.

 

1987. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Chandos CHAN 8576.

 

1988. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 421.813-2.

 

1989. Philharmonia orkest o.l.v. Rudolf Barshai. Collins 910.6471.

 

1989. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Stephen Gunzenhauer. Naxos 8.553218.

 

1990. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoël Levi. Telarc CD 80289.

 

1990. Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. Philips 432.083-2.

 

1990. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG  435.029-2, 463.761-2 (4 cd’s).

 

1991. Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony SK 48239.

 

1991. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. RCA RD 60984.

 

1992. Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. DG 439.912-2.

 

1992. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.577-2.

 

1993. Oekraïns staats filharmonisch orkest o.l.v. Stewart Robertson. Verdi AU 3225-2.

 

1994. Frans nationaal orkest o.l.v. Mstislav Rostropovich. Warner 0927-49147-2.

 

1994. Buenos Aires filharmonisch orkest o.l.v. Gabor Ötvös. Verdi CD AU 32275.

 

1995. Nationaal orkest van de Oekraïne o.l.v. Theodore Kuchar. Naxos 8.553056, 8.554058.

 

1996. New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 4509-96301-2.

 

1998. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Jury Temirkanov. RCA 82623192-2.

 

2003. Moskou’s filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Dmitri Kitajenko. Melodiya MEL 46065-2.

 

2003. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Rott. Phil. Ork. RPHO 2005-1 (4 cd’s).

 

2004. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 475.7655 (4 cd’s).

 

2005. Novosibirsk academisch symfonie orkest o.l.v. Thomas Sanderling. Audite 92.557.

 

2007. Russisch nationaal orkest o.l.v. Vladimir Jurowski. Pentatone PTC 5186-083, PTC 5186-094.

 

2007. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Telarc CD 80683.

 

2008. Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Dmitri Kitajenko. Phoenix 139.

 

2011. Sāo Paulo symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 8.573029.

 

2012. Maryinsky theater orkest o.l.v. Valery Gergiev. Maryinsky MAR 0549.

 

2014. Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. BIS SACD 2124.