Verg. Discografieën

PROKOFIEV: PIANOCONCERT NR. 2

PROKOFIEV: PIANOCONCERT NR. 2

 

We hebben hier nog te maken met een jonge Prokofiev. Misschien mede daarom verschilt zijn tweede pianoconcert uit 1913 zo sterk van het eerste uit 1911. Het heeft een grotere schaal en is in een opvallende vierdelige vorm, waarbij de delen niet de gewone volgorde hebben. Het werk begint met een langzaam andantino dat wordt gevolgd door drie snelle delen. Na de première werd de partituur door brand vernietigd en in 1923 reconstrueerde Prokofiev het werk. Hij beweerde dat het feitelijk een nieuw werk was geworden, maar dat wordt betwijfeld.

 

Achtergronden

 

Het concert was opgedragen aan de herinnering van de pianist Maximilian Schmidthof, een jonge pianist en goede vriend van Prokofiev die in april 1913 zelfmoord pleegde maar wel een bericht voor de componist achterliet: “Beste Serezhas: ik meld je het laatste nieuws. Ik heb mezelf doodgeschoten. Treur daar niet teveel om. De redenen waren niet zo belangrijk”.

Het gaat om een vrij uitgedijd werk zonder uitgesproken vorm sat destijds nogal een kakafonie – maar niettemin lyrisch – werd gevonden en dat neo-primitieve trekjes heeft, net als de Scythische suite uit 1915 en de cantate Zeven, ze zijn met hun zevenen op. 30 uit 1917. Maar bij vlagen is ook sprake van een hyperromantische retorica, vooruitlopend op de derde symfonie uit 1928.

Bovenal is het een enorm stuk voor pianovirtuozen met de mogelijk langste en veeleisendste cadens vol post-Liszt pyrotechniek. De componist zei daarover: “Het verwijt van oppervlakkige bravura en acrobatische tendensen jegens het eerste concert maakte dat ik in het tweede concert een grotere dieptewerking nastreefde”. Een grote ambitie en een compromisloze opvatting liggen ook aan het werk ten grondslag met zijn complexe pianopartij (het orkest speelt voornamelijk een alleen maar begeleidende, niet een uitdagende rol) en een gevoel van exces.

Toen Prokofiev dit concert 5 september 1913 in Pavlovsk had gespeeld ‘stond de ene helft van het publiek te fluiten en te sissen en de andere helft te applaudisseren. Met een schaamteloze, spottende buiging ging hij daarna weer achter de vleugel zitten om een toegift te spelen.

De muziekpers had het de volgende dag over futuristische, zelfs kubistische muziek. Een der critici noemde het werk een ‘Babel van krankzinnige klanken’, een andere ‘dat het werk niets van doen heeft met beschaafde muziek’.

Gedurende de Russische revolutie werd de partituur bij een brand in het appartement van Prokofiev in St. Petersburg vernietigd, daarna reconstrueerde hij het tijdens zijn verblijf in Ettal in de Beierse Alpen in 1924. In december dat jaar schreef hij in een brief: ”Ik heb het tweede concert dusdanig herschreven dat het als mijn vierde zou kunnen worden beschouwd”.

Op 8 mei 1924 gaf hij in Parijs, begeleid door Serge Koussevitzky, de eerste uitvoering van de nieuwe versie.

Het werk begint (andantino) met een lang lyrisch thema dat iets van een bardenlied heeft en dan ook is aangegeven met narrante en dat voornamelijk door de piano wordt gedragen. Het grilliger en licht balletmatige tweede thema is verwant met het eerste.

De eerder genoemde cadens in 12/8 domineert het eerste deel en omvat nogal ongewoon de hele doorwerking en het begin van de recapitulatie, waarna het deel eindigt met een korte herhaling van het beginthema.

Het korte tweede deel (scherzo, vivace) is een briljant en onbestendig perpetuum mobile met een machinale, rusteloze vaart en het eindigt abrupt.

Het langzame deel (intermezzo, allegro moderato) klinkt echt boosaardig met een barbaars stampend ostinato in het orkest met luid schreeuwend koper. Pas in het middenin komt iets van een melodie naar voren met suggesties uit het eerste deel.

De bravura finale (allegro tempestuoso) bevat twee sterk contrasterende thema’s; het eerste is uitgesproken hoekig en is voorbehouden aan de piano in grote octaafsprongen; het tweede is in oud-Russische stijl, klinkt ook eerst van de piano en krijgt een veerkrachtige begeleiding. Een verrassend vals slot door het orkest wordt gevolgd door een pianocadens waarna het werk dramatisch eindigt met een kernachtige terugkeer van het begin van dit deel.

 

De opnamen

 

Decennialang gold het derde pianoconcert van Prokofiev als zijn populairste werk in dit genre, maar de afgelopen tien jaar lijkt zich daarbij een kentering voor te doen. Interessant genoeg wordt deze gestimuleerd door de inzet van dit werk als een soort ultiem vehikel om een groot pianistisch kunnen aan te tonen tijdens pianoconcoursen. Hoe dat elders is, zou nader moeten worden uitgeplozen, maar in Brussel bij het Koningin Elizabeth concours vielen hiermee achtereenvolgens Johan Schmidt (1987), Laura Mikkola (1995), Everin von Eckardstein (2003), Abdel Rahman El Bacha (2004), Anna Vinnitskaya (2007) en Denis Kojoukhine (2010) in de prijzen. Zij allen zijn op cd vereeuwigd.

Ook dit jaar was het weer raak met de Amerikaan Henry Kramer en de finalisten Alsuski Imada en Hang Suh (die straks in een te verschijnen cd album opnieuw kunnen worden beluisterd. 

Toch is het geen van hen die in deze vergelijking de erepalm wegdraagt.

Interessant is natuurlijk de oudste opname met Dimitri Mitropoulos in de dubbelrol van solist en dirigent. De driemaal vertegenwoordigde Jorge Bolet was natuurlijk een pianistische geweldenaar, maar geen van zijn uitvoeringen is nog representatief. Dan liever de stormachtige virtuositeit van de Cubaan Horacio Gutiérrez zeker in zijn tweede opname met het Concertgebouworkest als show van grote virtuositeit. Daarna is het lastig voor John Browning om zich op hetzelfde niveau te handhaven.

Dat lukt Vladimir Ashkenazy daarna stukken beter in een briljante en energieke verklanking waarin hij energie, vuur en poëzie mooi in evenwicht brengt. Weliswaar helder, maar ook wat te licht komt Michel Béroff over. Dan is Vladimir Krainev moediger en flitsender, maar hij is ook nogal hoekig. De andere Vladimir, Feltsman kan er ook aardig mee door en ook Shura Cherkassky beheerst de materie gedegen, maar voegt daaraan niets wezenlijks toe. Kun Woo Paik prent zich niet echt met een grootse prestatie in de herinnering, Yefim Bronfman lukt dat een fractie beter, maar beiden worden overtroffen door de voor adembenemend mooie virtuoze momenten zorgende Nikolai Demidenko die daarmee heel hoog scoort. Bij Alexander Toradze gaat het bij alle waardering toch een beetje van dik hout zaagt men planken. Oleg Marshev toont een wat onduidelijk eigen profiel zodat de aandacht haast meer door de heel goede begeleiding wordt getrokken. 

Van Yundi Li wacht ons een nieuwe teleurstelling door zijn te zachtzinnige inbreng, ook Ozawa begeleidt wat tam en DG toont niet de beste opnamekwaliteit. Dan toont Jevgeny Kissin zich heel wat geëngageerder en briljanter en een show van pianistisch kunnen en felle attaque. In Ashkenazy vond hij een begripvolle dirigent die de kneepjes van het werk goed kent.

Buiten Engeland is de reputatie van Freddy Kempf minder groot en ook hier weer is hij te weinig flamboyant.Vergelijkbaar met Michel Béroff huldigt Jean-Efflam Bavouzet de lichte Franse toets,  maar in de bravura passages laat hij heel mooie dingen horen en Noseda toont zich als begeleider een uitstekende partner.

Ook hier is het voor Yuja Wang weer een kwestie van: ze kwam, zag en overwon. In Dudamel vond ze een geheel gelijkgestemde partner en samen maken ze dat alle interpretatieve zorgen en problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Dat gebeurt met een haast nonchalant aandoende opvatting die hier juist heel positieve vruchten afwerpt. Geen moment staan ze onder druk, eerder zijn ze ver verheven boven de eventuele moeilijkheden.

Wat Kiril Gerstein betreft, is bij hem de heel verdienstelijke helderheid, waar hij maar kan zoekt hij naar poëzie en vlotte luchtigheid zonder het showkarakter tekort te doen.

Knap, hoe Beatrice Rana de formidabele technische uitdagingen aan kan. Het lijkt wel of ze bijna nonchalant met een puik ritmegevoel alle horden neemt; haar interpretatie blijft wel wat aan de lichte kant.

Ook aan de affiniteit met het Prokofiev idioom van Vadym Kholodenko hoeft niet te worden getwijfeld. Met stalen vingers wekt hij zich door de materie en hij weet ook mooi helder te fraseren. Aan vaart en verve mankeert het niet in zijn dynamische voordracht. Geen wonder dat hij hiermee bij het Van Cliburn concours veel indruk maakte.

 

Conclusie

 

Zeker wanneer ook het derde Rachmaninovconcert op de spijskaart van de luisteraar welkom is, lijkt alles te zeggen voor Wang als primus inter pares. Denk anders aan Demidenko, Kissin, Rana bij de dames en Gerstein en Kholodenko bij de nieuwkomers die laten merken hoezeer dit concert tot de heel goed te verteren nieuwe muziekkost is gaan behoren.

 

Discografie

 

1945. Dmitri Mitropoulos met het NBC symfonie prkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Music & Arts MACD 1214 (4 cd’s).

 

1953. Jorge Bolet met het Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Thor Johnson. Appian APR 6009 (2 cd’s).

 

1959. Yakov Zak met het USSR Staats symfonie orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Vogue VG 651651024, Melodiya MEL CD 10.01789.

 

1963. Dagmar Baloghova met het Tsjecisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 111944-2.

 

1964. John Browning met het Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA 88697-80945-2 (6 cd’s), Testament SBT 1376 (2 cd’s).

 

1974.  Vladimir Ashkenazy met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 425.570-2 (2 cd’s), 473.259-2 (3 cd’s).

 

1969. Vladimir Ashkenazy met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Suisa INCD 7181.

 

1973. Michel Béroff met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. EMI762.542-2 (2 cd’s), Warner 2564-569452-2 (2 cd’s).

 

1980. Vladimir Krainev met het Moskou’s filharmonisch academisch orkest o.l.v. Dmitri Kitajenko. Ariola 610.347 (2 cd’s).

 

1984. Horacio Gutiérrez met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. Testament SBT 1450 (2 cd’s).

 

1985. Viktoria Postnikova met het USSR Ministerie van cultuur symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Melodiya 74321-30645-2.

 

1987. Johan Schmidt met het Belgisch nationaal orkest o.l.v. Georges-Elie Octors. René Gaily CD 87500.

 

1988. Vladimir Feltsman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. CBS MK 44818.

 

1990. Jorge Bolet met het Neurembergs symfonie orkest o.l.v. Ainslee Cox. Genesis GCD 104.

 

1990. Horacio Gutiérrez met het Concertgebouworkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8889, CHAN 10522 (2 cd’s).

 

1991. Gabriel Tacchino met het Orkest van Radio Luxemburg o.l.v. Louis de Froment. Turnabout 115678-2, Vox CD3X 3000 (3 cd’s).

 

1991. Shura Cherkassky met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Kent Nagano. BBC Classics BBCCL 4092-2.

 

1991. Kun Woo Paik met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.550565,  8.509001 (9 cd’s).

 

1992. Vladimir Krainev met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Dmitri Kitajenko. Teldec 9031-73257-2.

 

1993. Yefim Bronfman met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony 88697-21081-2, 8888373724-2 (5 cd’s).

 

1995. Laura Mikkola met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Bartholomée. René Gailly CD 90009.

 

1995. Nikolai Demidenko met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Alexander Lazarev. Hyperion CDA 66858.

 

1996. Alexander Toradze met het Kirov orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 462.048-2 (2 cd’s).

 

1998. Igor Ardasev met het Praags symfonie orkest o.l.v. Leos Svárovsky. Supraphon SU 3757-2.

 

2001. Oleg Marshev met het Zuid Jutlands symfonie orkest o.l.v. Niklas Willén. Danacord DACOCD 584/5 (2 cd’s).

 

2002. Jorge Bolet met het Neurembergs symfonie orkest o.l.v. Ainslee Cox. Colosseum 9029-2.

 

2003. Severin von Eckardstein met het Belgisch nationaal orkest o.l.v. Gilbert Varga. Cypres CYP 9616.

 

2004. Daniel Hill met het Sydney symfonie orkest o.l.v. Janos Fürst. ABC 476.4331.

 

2004. Abdel Rahman El Bacha et het Munt symfonie orkest Brussel o.l.v. Kazushi Ono. Fuga Libera FUG 505 (2 cd’s).

 

2005. Eliane Rodrigues met het St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Edward Serov. Northern Flowers St. Petersburg muziekarchieven NFPMA 09019.

 

2007. Yundi Li met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 477.6593.

 

2007. Anna Vinnitskaya met het Belgisch nationaal orkest o.l.v. Gilbert Varga. QUC 2007-1 (3 cd’s), Muso MU 005 (5 cd’s).

 

2008. Jevgeny Kissin met het Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. EMI 264.536-2.

 

2008. Freddy Kempf met het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. BIS SACD 1820.

 

2010. Denis Kojoukhine met het Belgisch nationaal orkest o.l.v. Marin Alsop. QEC 2010 (3 cd’s).

 

2010. Alexander Gavrylyuk met het Sydney symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Triton PRD 350054.

 

2010. Anna Vinnitskaya met het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Gilbert Varga. Naïve V 5238.

 

2012. Jean-Efflam Bavouzet met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10802 (2 cd’s).

 

2013. Yuja Wang met het Simón Bolivar orkest o.l.v. Gustavo Dudamel. DG 479.1304.

 

2014. Kirill Gerstein met het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. James Gaffigan. Myrios MYR 016.

 

2015. Beatrice Rana met het Orkest van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Antonio Pappano. Warner 2564-6009091.

 

2015. Vadym Kholodenko mer het Fort Worth symfonie orkest o.l.v. Miguel Harth-Bedoya. Harmonia Mundi HMU 80.7631.