Verg. Discografieën

PROKOFIEV: SYMFONIE-CONCERT

PROKOFIEV: SYMFONIE-CONCERT

 

In 1934, tegen het eind van zijn verblijf in Parijs, begon Prokofiev aan zijn 1e Celloconcert dat pas veel later, in 1952 als een feniks uit de as van dat eerdere werk opsteeg. Het werk aan dat aanvankelijke celloconcert stond bloot aan veel onderbrekingen, niet het minst ten gevolge van de verhuizing naar Moskou in 1936. Het concert was in 1938 gereed. Op 1 december van dat jaar ging de film Alexander Nevsky met muziek van Prokofiev met overweldigend succes in Moskou in première. Dat was tenminste enige troost voor de componist want de première van zijn door hemzelf gedirigeerde celloconcert met Berezovsky als nodeloos sentimentaliserende solist vier dagen eerder was op een volkomen fiasco uitgelopen. Prokofiev was door het negatieve commentaar van de pers en van zijn collega’s dermate geraakt dat hij het werk terugtrok. Het werd in het Westen wel uitgegeven en Gregor Piatigorsky gaf er in 1940 de Amerikaanse première van.

 

Achtergronden

Pas in 1947 is de draad weer opgenomen. Toen hoorde Prokofiev 21 december in het Moskou’s conservatorium de briljante, destijds reeds charismatische jonge cellist Mstislav Rostropovitch (toen 21) dat oorspronkelijke celloconcert uitvoeren met pianobegeleiding. Na afloop verklapte de componist dat hij wel het materiaal van het stuk de moeite waard vond, maar niet de uitwerking daarvan. Er verstreken enige jaren voordat hij serieus aan de slag ging. In de tussentijd ontstond wel de aan Rostropovitch opgedragen cellosonate in C op. 119, een van de zonnigste, expressiefste en melodisch vruchtbaarste werken uit zijn laatste Russische periode. Dat werk beleefde 1 maart 1950 zijn eerste uitvoering. Uit alles bleek: de componist was rijper en milder geworden intussen.

Om het oorspronkelijke celloconcert een nieuw aanzien en karakter te geven werd meer dan plastische chirurgie toegepast. Het aanvankelijke werk werd geheel gedemonteerd en volkomen opnieuw weer gemonteerd. Hij nodigde Rostropovitch in zijn datsja in Nikolina Gora uit om voorbereidend met hem aan de solopartij te werken en liefst het hele areaal aan technieken en uitdrukkingsmogelijkheden van de cello in te brengen. Prokofiev absorbeerde dat alles en integreerde het in zijn reconstructie. Die praktische adviezen droegen vrucht getuige de talloze nieuwe virtuoze trekjes, het soms bijzondere passagewerk en het gedurfde gebruik van het hoogste register van het solo-instrument. Maar de cello kreeg tevens meer gelegenheid om voluit te ‘zingen’, zoals middenin het tweede deel. Ook de orkestratie werd onder handen genomen.

Later verzorgde Rostropovitch ook een gereduceerde versie voor cello en piano van wat nu het 2e Celloconcert op. 125 was gaan heten en waarvan Rostropovitch 18 februari 1952 een eerste uitvoering gaf met het Moskou’s Jeugdorkest dat bij die gelegenheid werd gedirigeerd door niemand minder dan Sviatoslav Richter. Jammer dat die gelegenheid niet is gedocumenteerd, want hoewel dit ‘2e’ celloconcert een gunstiger ontvangst kreeg dan het ‘1e’ trok Prokofiev het opnieuw in om het aan verdere revisie te onderwerpen. Jammer dat we nu niet weten wat die tussenvorm was omdat er nooit een opname van is gemaakt en Rostropovitch er nooit over vertelde.

Het was trouwens moeilijk geweest om toestemming voor dat concert te krijgen van de autoriteiten. Prokofiev had intussen net als Shostakovitch, Khatchatoerian en Miaskovsky tijdens de Zhdanovschina een suspecte status verworven en hem werden ‘formalistische’ en ‘bourgeois’ en ‘voor het publiek onbegrijpelijke’ tendensen aangewreven. Bovendien was Lina, zijn eerste vrouw, 20 februari 1948 als een verdachte van spionage veroordeeld tot twintig jaar naar een werkkamp afgevoerd. Prokofiev voelde zich dus bedreigd en vreesde elk moment te kunnen worden gearresteerd.

Er ontstond meer verwarring toen het uiteindelijke concert eerst onder de titel Concertante symfonie en pas later onder die van Symfonie-concert in omloop kwam. Een wat merkwaardige titel voor dit late werk die alleen te verklaren valt uit de grootse, werkelijk symfonische proporties van het lange middendeel. De eerste uitvoering daarvan werd door Rostropovitch niet in Rusland gegeven, maar in 1954 in Denemarken; Thomas Jensen dirigeerde bij die gelegenheid het Koninklijk Deens orkest.

Overigens is het best de moeite waard om dat originele celloconcert eens te beluisteren; Janos Starker, Roger Albin en Alexander Ivashkin hielden er best overtuigende pleidooien voor. Een vergelijking tussen het oorspronkelijke celloconcert en het symfonie-concert leert dat het eerste deel veel verder is uitgewerkt en dat een nieuw thema is toegevoegd ter wille van de ABA vorm. Het tweede deel is minder grondig overhoop gehaald, maar wel volledig herzien. Het derde deel – een thema met variaties – is danig opgeschud en geïntensiveerd, ruiger van vorm maar eenvoudiger qua orkestratie. Een tweetal aanvankelijk aanwezige ‘tussenspelen’ en een ‘herinnering’ werden geschrapt, in plaats daarvan kwam een contrasterende episode die is gebaseerd op een Wit Russisch volksliedje. Het nieuwe coda is als een wervelwind heel bondig en vlot.

Ook het Concertino op. 132 dat nog weer wat later ontstond en dat op zijn beurt is gebaseerd op materiaal uit het symfonie-concert loont de moeite. Rostropovitch voltooide het en Kabalevsky orkestreerde het. Een solosonate voor cello in cis op. 134 bleef bij ’s componisten dood 5 maart 1953 (dezelfde dag dat Stalin stierf!) onvoltooid achter, maar werd door Alexander Blok afgemaakt.

 

De opnamen

Bezien in het licht van de nauwe samenwerking tussen Prokofiev en Rostropovitch is het logisch grote waarde te hechten aan de uitvoeringen die de cellist in de loop der jaren van het werk gaf. Chronologisch gezien begint dit discografie onderdeel met een opname die met Sanderling in Leningrad is gemaakt. Alleen de daar genoemde datum 1947 kan natuurlijk onmogelijk kloppen. Van wat later dateert een niet meer leverbare Melodyia opname met Mravinsky, ook uit Leningrad. Dat was trouwens het droevige lot van (te) veel Rostropovitch versies: ook die met Sargent (EMI, 1958) en met Ozawa (Erato, 1988) zijn vervallen en de opname uit 1972 die bij EMI verscheen heeft het nadeel dat hij niet separaat, maar slechts als onderdeel van een Rostropovitch analogie op 13 cd’s verkrijgbaar is. Met die door EMI uitgebrachte opname is trouwens iets vreemds aan de hand: hij is samengesteld uit twee vertolkingen. Het eerste deel heeft Israel Gusman als dirigent terwijl Rozdestvensky het tweede en derde voor zijn rekening neemt. In zoverre is de (mono) Revelation opname homogener, meer uit één stuk. Maar al die vertolkingen van Rostropovitch zijn natuurlijk wel een unicum: getuigend van veel affectie en vervuld van een koortsachtige, elektriserende intensiteit.

Waar iemand als Maisky met grote gebaren een nogal uiterlijke show van het werk maakte in Pletnev met zijn fraaie, evenwichtige en fijnzinnige begeleiding feitelijk meer de aandacht opeist, is Mørk juist heel introvert, maar best communicatief. Hij geeft het werk een fraai profiel en houdt de teugels stevig in handen. Rudin gaat heel virtuoos te werk, maar is niet feilloos (luister naar hem na 4’ in het 1e deel) en het orkest is weinig fraai opgenomen. Ma zorgt voor een heel geëngageerde, emotioneel geladen, maar enigszins smachtende verklanking. Wallfisch blijft wat achter qua niveau in vergelijking met de eerder genoemden en de op zich heel verdienstelijke versies van Harrell en Schiff zijn niet (meer) leverbaar.

Blijft nieuwkomer Chang. Een fenomeen dat al op 13-jarige leeftijd een prachtvertolking van Tschaikovsky’s Rococovariaties op EMI afleverde en dat nu – nog geen twintig – opnieuw geweldig imponeert. Wonderlijk hoe congruent dat jeugdig élan van de soliste en de rijpe stijl van Prokofiev zijn. Uitdagend, ongelooflijk virtuoos, gespannen als een veer en vurig tast ze alle inherente mogelijkheden van het werk af en verleent het al doende meer eenheid dan gangbaar in het nogal rapsodische geheel. Dit betekent wel dat ze tempi kiest die sneller zijn dan gangbaar, maar het komt de muziek ten goede. Op de intonatie valt niets aan te merken; het tweede deel is vurig en exact, maar ook gevoelig in de lyrischer momenten. Minstens zo belangrijk is dat Pappano heel alert en stimulerend begeleidt: het orkestaandeel sluit als een goed passende handschoen om een prachtige solo. Dat de EMI opname evenwichtiger, gedetailleerder en dynamischer klinkt dan de overige is een niet onbelangrijk laatste punt.

 

Conclusie

Het eindoordeel kan heel eenvoudig zijn: ter wille van autoritaire authenticiteit blijft Rostropovitch (Revelation of EMI) onaantastbaar nummer één, maar voor de meest geslaagde eigentijdse opname in volle technische glans is Chang te verkiezen, met Ma als goede tweede.

 

Discografie

Symfonie-concert in e op. 125 (1950/2)

Han-Na Chang met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antonio Pappano. EMI 557.438-2. 2002

 

Jan-Erik Gustavson met het omroeporkest Helsinki o.l.v. Sakari Oramo. Ondine ODE 861. 1995

Lynn Harrell met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Vladimir Askenazy. Decca 436.233-2. 1991

Yo-Yo Ma met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 48382. 1991

 

Mischa Maisky met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Michael Pletnev. DG 449.821-2. 1995

 

Truls Mørk met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Virgin 545.309-2. 1997

 

Mstislav Rostropovitch met het Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Multisonic 310.188-2. 1947

 

Mstislav Rostropovitch met het Russisch staatsorkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Russian Revelation RV 10102. 1964

 

Mstislav Rostropovitch met het Russisch symfonie orkest o.l.v. Israel Gusman en Gennadi Rozdestvensky. EMI 572.016-2 (13 cd’s). 1972/1964

 

Alexander Rudin met het Oekraïns staatsorkest o.l.v. Theodore Kuchar. Naxos 8.553624. 1995

 

Heinrich Schiff met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Philips 470.250-2 (2 cd’s).

 

Raphael Wallfisch met het Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8508. 1986

 

Celloconcert in e op. 58 1938

Alexander Ivaskin met het Russisch staats symfonie orkest o.l.v. Valery Polyansky. Chandos CHAN 9890. 2000

 

Janos Starker met het Philharmonia orkest o.l.v. Walter Süsskind. EMI 568.745-2 (2 cd’s).

 

Concertino voor cello en orkest in g op. 132  1952

Mstislav Rostropovitch met het Russisch staatsorkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Russian Revelation RV 10102. 1960

 

Mstislav Rostropovitch met het Russisch omroeporkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. EMI 572.016-2 (13 cd’s). 1964

 

Alexander Rudin met het Oekraïns staatsorkest o.l.v. Theodore Kuchar. Naxos 8.553624. 1995