Verg. Discografieën

PROKOFIEV: LUITENANT KIJÉ SUITE

PROKOFIEV: LUITENANT KIJÉ SUITE 

 

Prokofiev ontving zijn eerste opdracht om muziek bij een geluidsfilm te schrijven in het voorjaar van 1933 van directeur Alexander Faintzimmer. De satirische film gaat over een Russische militair die nooit bestond. Shostakovitch vatte het ooit simpel samen: “Luitenant Kijé vertelt hoe een niet-bestaande man in een bestaande verandert”.

 

Achtergronden

 

Luitenant Kijé of Kizhe paste precies bij Prokofievs geestige, spottende gemoed en hij besteedde een zalige Parijse zomer aan wat later een van zijn populairste werken zou worden. Hij stond toen nog met één been in het Westen en het andere reeds in de Sovjet Unie. 

Het succes van Kijé was een van de redenen waarom hij naar Rusland terugkeerde. Het verhaal van Yuri Tynyanov vertelt over een fictieve soldaat die moet worden gecreëerd om het ongenoegen van tsaar Paul af te wenden. De niet bestaande luitenant wordt naar Siberië verbannen, tot kolonel bevorderd, beleeft een hilarische trouwpartij – waarin een kroon boven zijn onzichtbare hoofd wordt gehouden – en uiteindelijk in een lege kist begraven.

Dienovereenkomstig begint de symfonische suite met Kijé’s ‘geboorte’: een klerk die de tsaristische ochtendorders van de tsaar uitschrijft, kopieert twee woorden verkeerd waardoor lt. Kijé ontstaat. De tsaar hoort van zijn bestaan en schrijft diverse orders voor hem uit.

In de daarop volgende romance raakt de fictieve luitenant verliefd. In het derde, vrolijke deel moet deze trouwen omdat de tsaar dat van heldhaftige militairen verlangt. Dan volgen na dit populaire deel de eveneens erg bekende ‘troika’. De geschiedenis eindigt quasi spottend en treurig met de begrafenis van de arme onbestaande man. De administratie is daarmee van een lastige casus af. Hier duikt het levendige begin met de militaire geluidssignalen weer even op in een nachtmerrieachtig handgemeen. Een saluut op de kornet sluit het geheel af.

Prokofiev kreeg de opdracht om eenvoudige, verduidelijkende muziek te leveren met een zweem van de vroege achttiende eeuw waarin de geschiedenis zich afspeelt. De twee bekendste delen, ‘romance’ en ‘troika’, een arrenslee tocht, zijn oorspronkelijk liederen (in een paar opnamen zijn die ook vocaal ingevuld; de baritonpartij wordt anders waargenomen door een tenor saxofoon). 

De al met al niet meer dan ongeveer 20 minuten durende muziek ging in 1937 in Parijs in première.

 

 

De opnamen

 

Weer opnamen genoeg zoals de toch weer behoorlijk lange lijst hieronder laat zien. Iedereen mag vrij zijn eigen voorkeur kiezen op basis van lievelings orkest en -dirigent, mogelijk mee bepaald door de koppeling. De onderlinge verschillen zijn bij een zo kort, eenduidig werk als dit ook minder groot dan de overeenkomsten. Het komt vooral ook aan op de opnamekwaliteit.

Maar wie niet te lang wil zoeken en/of vergelijken kan het beste zijn keuze bepalen uit de volgende versies:

Bij de oudere opnamen is die van George Szell het markantst. Bij de wat nieuwere zijn dit vader Neeme en zoon Paavo Järvi, André Previn uit Los Angeles.

Claudio Abbado weerstaat de neiging om er een louter vrolijke gelegenheid van te maken. Hij accentueert de melodielijnen wel heel levendig, maar laat verder vooral het pathos zowel als de uitbundigheid van Prokofievs verrassende vindingrijkheid tot uiting komen. Het resultaat heeft iets magisch.

Van de opnamen met bariton is de nieuwste van Bondarenko met Andrew Litton het aanlokkelijkst.

 

Conclusie

 

In wezen voert Abbado met enige aftand het peloton nog steeds aan.

 

Discografie

 

1937. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Pearl GEMM CD 9487.

 

1955. Parijs’ filharmonisch orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Vox 7810 (2 cd’s).

 

1955. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 421.019-2.

 

1957. Boris Karloff met Koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Mario Rossi. Vanguard ATMCD 1513 (2 cd’s).

 

1957. New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Sony 82876-7861-2.

 

1957. Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA GD 60176.

 

1962. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Hermann Scherchen. Tahra TAH 185/9 (5 cd’s).

 

1968. David Clatworthy (b) met het Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. Testament SBT 1394.

 

1969. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 48162.

 

1974. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 747.855-2.

 

1974. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Antal Dorati. London F28L 2033-2, Decca  444.104-2, 480.8475.

 

1978. Arnold Voketaitis (bs) met het St. Louis symfonie orkest en –koor o.l.v. Leonard Slatkin. Vox 115.502-2 (2 cd’s).

 

1979. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 419.603-2, 447.419-2, 435.151-2 (3 cd’s).

 

1982. Frans Nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. CBS MDK 46502, 44784.

 

1980. Londens symfonie orkest o.l.v. Neville Marriner. Philips 426.640-2, 442.278-2 (2 cd’s).

 

1983. Londens symfonie orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 747.109-2.

 

1987. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. EMI 749.469-2.

 

1987. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Telarc CD 80143.

 

1989. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8806, 10481.

 

1989. Tsjecho-Slowaaks staats filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Mogrella. Naxos 8.550381, 8.554057.

 

1990. Ludmila Koroleva (s), Boris Stetsenko (b), het Blogovest koor en het Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ponkin. Harmonia Mundi LDC 288027/8 (2 cd’s).

 

1990. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 430.506-2.

 

1991. Andreas Schmidt (b) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 435.029-2.

 

1991. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. RCA RD 60984.

 

1991. Malmö symfonie orkest o.l.v. James DePreist. BIS CD 531.

 

1993. Moskou’s Omroeporkest o.l.v. Vladimir Fedossejev. Canyon PCCL 00225.

 

1994. Nationaal orkest Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Harmonia Mundi HMC 90.1523, Naxos 8.557725.

 

1994. Armeens filharmonisch orkest o.l.v. Loris Tjeknavorian. ASV CD DCA 886.

 

1996. Philharmonia orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. EMI 565.923-2.

 

1996. Royal philharmonic orkest o.l.v. Yuri Simonov. Alto ALC 1258.

 

1998. Boris Statsenko (b) met het WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Michail Jurowsky. CPO 999.976-2.

 

2003. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. EMI 511.272-2.

 

2007. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Telarc CD 80683.

 

2009. Andrei Laptev (b), Jacqueline Porter (s) met het Sydney symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Exton EXCL 00049.

 

2010. Queensland symfonie orkest o.l.v. Vladimir Verbitsky. ABC 476.3510.

 

2012. Andrei Bondarenko (b) met het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. BIS CD 1994.

 

Video

 

1957. Boris Karloff met Koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Mario Rossi. Silverline 288.230-9 (dvd).

 

1969. Vladimir Vasiliev (dans), Raisa Struchkova (dans) met het Moskou’s Balletensemble o.l.v. Algis Zhuraitis. VAI 4415 (dvd).

 

1971. John Shirley-Quirk (b) met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. ICA Classics ICAD 5038 (dvd).