Verg. Discografieën

RAVEL: SHÉHÉRAZADE (geactualiseerd)

RAVEL: SHÉHÉRAZADE

 

Ravels cyclus van drie orkestliederen Shéhérazade getuigt nadrukkelijk van ’s componisten constructivistische geslotenheid. Hij zoekt ook hier als zo vaak in zijn andere werken zijn toevlucht in overdreven pose, maskering, niet-identificatie, koele extase. Maar dat achter dit classicistische oppervlak evenzeer melancholie en sensualiteit als een verborgen neiging tot het catastrofale schuil gaan, dat deze muziek nooit volledig uitspreekt wat hij bedoelt en nooit precies bedoelt wat hij zegt, dat hij meer is dan de opsomming van zijn oppervlakkige bekoringen, valt maar zelden volledig uit de vertolkingen af te leiden.

 

Achtergronden

 

Voor Franse componisten vormde Berlioz’ Nuits d’été het grote voorbeeld hoe het mogelijk was om met behulp van orkestratie het emotionele bereik van hun liederen aanzienlijk te vergroten. In 1898, enkele jaren eerder dus, had hij gefaald om een opera die was gebaseerd op Duizend en één nacht te schrijven (hij voltooide alleen als zijn eerste orkestwerk de ouverture die hij zelf in mei 1899 dirigeerde en die met gemengde, aan vijandschap grenzende gevoelens werd ontvangen en tijdens zijn leven nooit meer werd uitgevoerd; pas in 1975 verscheen de partituur in druk).

Berlioz was daarmee mogelijk weer eens zijn tijd vooruit, want in de periode van 1899 tot 1906 verscheen in Frankrijk een publicatie in 16 delen van Duizend en één nacht door J.C. Mardrus. Ravel en zijn onder andere uit André Caplet, Maurice Delage, Manuel de Falla en Déodat de Séverac bestaande vriendenkring kwamen regelmatig samen bij de dichter Arthur Justin Léon Leclèrc die onder het Wagneriaanse pseudoniem Tristan Klingsor publiceerde. Klingsor en Ravel waren gegrepen door die vertaling en Klingsor, een jonge symbolist wiens mild geparfumeerde verzen een fantasiewereld van de exotische Oriënt opriepen,  begon gedichten te schrijven die tenslotte de basis zouden vormen van Ravels Shéhérazade.

Rond de bewuste eeuwwisseling met onder andere ook de Parijse wereldtentoonstelling die de mensen deed kennismaken met de Arabische en Aziatische wereld getuige ook de invloeden daarvan op Debussy, was Parijs in de ban van het Oosten. Zo gaf de destijds bekende Parijse couturier Paul Poiret 24 juni 1911 een party in zijn huis aan de Avenue d’Antin onder de naam “De duizend en tweede nacht” waarin zijn gasten moesten opdraven in passende Perzische gewaden. Wie daaraan geen gevolg gaf, werd de toegang geweigerd. De avond speelde zich af op de nog zonovergoten patio die bij wijze van apotheose was omgetoverd in Alladins paleis.

Ravel zei over zijn orkestliederen: “Hier geef ik toe aan de geweldige bekoring die het Oosten sinds mijn jeugd op me uitoefende.” Zijdelings oefende ook Debussy een intellectuele invloed op deze materie uit. Misschien niet zozeer in de verfijnde orkestrale kleuring als wel in de levendige, oordeelkundige en kernachtige declamatie van de verzen in een vrij ritme naar het model van Pelléas et Mélisande, de opera die een jaar eerder in première was gegaan. De gedichten zijn bijna in recitatiefvorm, lettergreep na lettergreep op muziek gezet. Maar Ravel was evenzeer geboeid door de ritmische vindingrijkheid van de gedichten en hij weerspiegelt dat mooi met zijn melodische frasen.

Uit die bundel exotische gedichten in vrije versvoet van zijn vriend Klingsor koos hij uitgerekend die drie exemplaren welke het minst geschikt waren om op muziek te zetten voor zijn “Poèmes pour chant et orchestre”. Hij wenste deze bij wijze van tour de force goed vorm te geven. Voor de orkestpartijen gebruikte hij gedeelten uit die eerder verworpen sprookjesopera Shéhérazade. Waar Klingsor een verschillende stem geeft aan elk van zijn gedichten – de schrijver zelf, Scheherazade en Haroun el Rachid – overwoog Ravel aanvankelijk een mannenstem, maar koos tenslotte voor een sopraan.

Veel critici vonden dat Ravel met deze cyclus voor het eerst zijn eigen stem had gevonden. Het werk bevat inderdaad een duidelijk voorproefje van wat later in zijn oeuvre zou volgen. De cyclus werd 17 mei 1904 voor het eerst in Parijs ten gehore gebracht door Jane Hatto, aan wie het eerste lied was opgedragen; Alfred Cortot dirigeerde. Eigenlijk blijft het merkwaardig dat deze cyclus sindsdien altijd door een vrouw – ook mezzo’s wagen zich er met succes aan - wordt gezongen, terwijl de dichter zowel als de componist aanvankelijk dus duidelijk een man als ‘verteller’ in gedachten hadden. Trouwens wie van Freudiaanse analogieën houdt, moet eens nagaan hoe Poulenc in zijn Carmelietenopera de harmoniek van L’Indifférent gebruikt om de melodische rol van Blanche’s vader te bekrachtigen. 

Het eerste van de drie gedichten, Asie is meteen het langste met een  uitgebreide verhaallijn van de verteller die verlangt Oosterse sprookjes te horen, compleet met voor- en naspel. Niet toevallig begint de reeks verzen telkens met “je voudrais”. Verteld wordt de droom van een reis naar het Oosten. Een harpglissando verandert het toneel; op de klanken van fluiten, harp en celesta wordt China aangedaan. De vloeiende vocale lijn wordt gedragen door een orkestpartituur die een ontdekkingsreis vol rijke en kleurige vergezichten en geluiden suggereert (een schommelende boot, Chinese prinsessen, een stoere beul).

La flûte enchantée is een eenvoudiger karakterstuk waarin de gespierde arabesken van een solofluit Shéhérazade herinneren aan de kussen van haar minnaar met wie ze een – denkbeeldig? – gesprek voert. Hier luistert het slavenmeisje naar het ver verwijderde geluid van haar minnaar terwijl haar meester slaapt.

Het laatste lied, L’Indifférent, is het mooist van al – hier herinnert de zachtmoedige kwijning sterk aan de Pavane pour une infante défunte, terwijl bovendien sprake is van een ondertoon van getemperde melancholie. Ravel toont hier ook zijn gevoel voor humor: liefdespoëzie en milde ironie zijn met elkaar verweven. Hier wordt het stereotype van een onverschillig en ongevoelig individu – een hermafrodiete jongen! -uitgebeeld dat moet worden verleid met behulp van weelderige melodiek, trillers, arpeggio’s, tremoli en glissandi. Voor menigeen is het nog steeds de vraag of de “ik” uit het gedicht manlijk of vrouwelijk is. Alweer zo’n oosters mysterie.

 

De opnamen

 

Wie de lijst in onderstaande Discografie opgesomde opnamen globaal bekijkt, kan menen te worden geconfronteerd met een ware embarras de choix. In de praktijk valt dat danig tegen Of mee al naar gelang het uitgangspunt om alleen de mooiste eruit te lichten. Probleem is dat de meeste opnamen na een korte verschijnings- en dus beschikbaarheidsperiode weer zijn teruggetrokken; andere zijn ongelukkig ondergebracht in grotere, dus duurdere collecties op 2 tot zelfs 14 cd’s. 

Het duurde overigens tot 1928 voordat de eerste opname van Marcelle Gerar met orkestbegeleiding van het ‘Orchestre du Gramophone’ onder Piero Coppola tot stand kwam. Op internet is daar nog iets van terug te vinden. Verder heerste vrijheid blijheid die eenieder in staat moet stellen om ongeacht de hier geventileerde meningen die soliste te kiezen waar men het meeste vertrouwen of liefde voor heeft.

Verschillen tussen versies met sopranen en mezzo’s zijn van geringer belang, zodat dit eventuele onderscheid hier niet in het geding is al gaf Ravel de voorkeur aan een sopraan.

Omdat het betere de vijand van het goede is, vallen al snel opnamen in volgorde van verschijning als die van – schrik niet – Suzanne Danco, Janine Micheau, Germaine Moysan, Margaret Price, Janet Baker, Nedda Casei, Heather Harper, Arleen Auger, Marilyn Horne, Nadine Denize, Frederica von Stade, Jessye Norman, Teresa Berganza, Hildegard Behrens, Rachel Yaker, Maria Ewing, Gisela Pasino, Linda Finnie, Cathérine Dubosc, Vesselina Kasarova, Sylvia McNair, Bernarda Fink, Jennifer Larmore, Berthe Montmart en Monica Piccinini al bij een eerste selectie af. 

Met haar beheerste, maar duidelijk aanwezige Spaanse passie was Victoria de los Angeles (ooit een ideale Mélisande) een voortreffelijke vertolkster van dit idioom.   Met haar rijk genuanceerde voordracht die werkelijk iets sprookjesachtigs heeft, brengt ze alle zwoelte, poëzie en ironie naar voren.

Dat Evelyn Lear een eervolle vermelding verdient, is te danken aan de intelligent opgezette, prachtig gezongen cyclus die van veel helder inzicht getuigt.

Dat Régine Crespin die ook voor de feitelijk nog steeds onovertroffen opname van Berlioz’ Nuits d’été zorgde ook bij Ravel grote indruk maakt, komt niet als verrassing. Ook het zinnelijke ontgaat haar niet. Het lijkt of ze echt in de huid van Schéhérazade is gekropen om het magisch sensuele karakter van deze muziek heel spontaan over te dragen. Ze weet alle geloken fin de siècle schoonheid schier volmaakt te uiten, terwijl ze tegelijkertijd de tekst met grote precisie en gewicht weergeeft. Met een rijke toon, de nodige wellustigheid en loomheid geladen krijgt het werk gestalte. De begeleiding van Ernest Ansermet is een toonbeeld van gevoeligheid en inlevingsvermogen. Hij weeft een fijnzinnig gesponnen cocon rond de stem. Ademt het geheel enigszins een operasfeer? Wat is daar eigenlijk tegen?

Een wat koelere sfeer schept Elisabeth Söderström die het werk zelfs ooit in het Zweeds opnam. Haar engagement is er niet minder om en het resultaat mag dan misschien niet optimaal stijlvol zijn, erg mooi en bijzonder is het zeker. Ook omdat ze wisselt tussen een sopraan- en een mezzoachtige stem en het grote voordeel heeft van Boulez als begeleider.

Ook de glorieuze voordracht van Kiri te Kanawa dwingt bewondering af al dringt ze wat minder tot de kern door dan de meeste anderen. Een kwestie van pure schoonzang.

Ravels Shéhérazade bevat zowel een bepaald soort lome zwaarte als een frisse dosis frisse onschuld. Deze beide eigenschappen worden op fraaie en dramatische wijze overgedragen door Barbara Hendricks; haar ietwat scherpe toon wordt enigszins verzacht door heel fraai orkestspel onder Gardiner. 

Van weer een andere iets hogere orde is hierna wat Anne Sofie von Otter te berde brengt. Haast wonderbaarlijk goed ontwikkelde zij zich (ook) in Frans repertoire. Ook zijn profiteert duidelijk van Boulez op de bok. Vanaf de eerste kreet in Asie is alles raak: prachtig ingekleurd, hoogst idiomatisch maar ook zeer beheerst.

Van de Engelse zangeressen is het verrassend Felicity Lott die zich met een relatief wat lichtere stem en een fijnzinnige voordracht bijzonder goed ontplooit in dit Franse repertoire, waarvan ze de taal volmaakt beheerst. Heel sympathieke begeleiding van Jordan.

Dat ook Susan Graham schittert in dit repertoire zal niemand verbazen. Ze spreidt op indringende wijze prachtige klankkleuren en emoties ten toon. Zeer intens beleefd met een warme mezzostem zorgt ze voor een innemende prestatie op het hoogste niveau. Het is bij haar misschien niet zozeer Asie dat het hoogtepunt werd, maar het gesluierde La flûte enchantée en het melancholieke L’indifferent. Ook zij profiteert van een stimulerende begeleiding. 

Naar verwachting is ook de bijdrage van Véronique Gens doordrongen van de juiste gevoelens en een passende sfeer. Met gevoelige, warme stem draagt de lyrische sopraan de orkestliederen voor. De expressie is tot in de puntjes verzorgd. Ze zingt en voelt vanuit het hart.

Heel anders, maar ook interessant gaat Renée Fleming met haar grote, crème-achtige, sensuele stem de cyclus te lijf. De expressie is mogelijk wat meer dan levensgroot, hooguit mist men het echt Gallische.

Bij de jongere zangeressen is het wat Karine Deshayes aangaat een beetje de vraag of zij het is die grote indruk maakt, of dat het niet eigenlijk Krivine is die onverwacht in Luxemburg voor zo’n grootse inbreng zorgt.

De Grieks-Duitse zangeres Stella Douflexis intoneert volmaakt, zingt bijzonder puur en toont gevoel voor het exotische. Zodanig dat ze zich ver boven de middelmaat verheft. Iets vergelijkbaars geldt voor Julie Boulianne, iemand om in de gaten te houden.

Net als Von  Otter voelt Magdalena Kožená een volmaakte instelling jegens Frans repertoire. De essentie van deze orkestliederen is bij haar volkomen aanwezig. De voordracht is intelligent, doorleefd en vol finesse. Aan gevoel voor het exotische mankeert het haar evenmin.

 

Wie belangstelling heeft voor uitvoeringen met piano- in plaats van met orkestbegeleiding, mist vanzelfsprekend veel sprekende kleuren, maar heeft veel baat bij de oudere opnamen van Elly Ameling en Jessye Norman en de recente vloeiende, haast zwevende interpretatie van Nicolle Cabell. Een interessante buitenbeen is natuurlijk de bariton Konrad Jarnot.

 

Conclusie

 

Sinds 1963 domineert één opname het hele veld: die van Régine Crespin. Zij steekt – interpretatief beschouwd – nog met kop en schouders boven de anderen uit. Crespins bewuste (analoge) opname is met zorg gedigitaliseerd en verdoekt. Zo bezit hij een nieuwe, grote allure en is weelderig van klank. Als secundaire keuzes uit later gemaakte opnamen komen vooral Graham, Von Otter, Söderström, De los Angeles, te Kanawa, en Hendricks in aanmerking.

 

Discografie

 

Met orkestbegeleiding

 

1948. Maggie Teyte met het Covent Garden opera orkest o.l.v. Hugo Rignold. Dutton CDBP 9724, Naxos 8.110757/8 (2cd’s). 

 

1948. Suzanne Danco met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Dante Lys 454. 

 

1950. Jennie Tourel met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60695, Pearl GEM 0198. 

 

1953. Janine Micheau met het Lamoureux orkest o.l.v. Jean Fournet. Philips 438.970-2.

 

1954. Suzanne Danco met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 448.151-2. 

 

1956. Germaine Moysan met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Pierre Monteux. Music & Arts CD 1182 (8 cd’s).

 

1957. Suzanne Danco met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Praga PR 254008.

 

1962. Victoria de Los Angeles met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 565.061-2 (4 cd’s), 575.888-2. 

 

1963. Victoria de los Angeles met het Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux. Music & Arts CD 812, RCO Live RCO 05001.

 

1963? Evelyn Lear met orkest o.l.v. Winfried Zillig. VAI VAIA 1049.

 

1963. Régine Crespin met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 417.813-2, 460.973-2. 

 

1965. Margaret Price met het BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC Legends 15656-9174-2. 

 

1967. Janet Baker met het Philharmonia orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 568.567-2 (2 cd’s). 

 

1969. Nedda Casei met het Praags kamerorkest o.l.v. Martin Turnovsky. VAI VAIA 1210. 

 

1969. Régine Crespin met het Orkest van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Thomas Schippers. Melodram CDM 28033.

 

1970. Elisabeth Söderström met het Malmö symfonie orkest o.l.v. Rybrant. Bluebell ABCD 095. 

 

1971. Elisabeth Söderström met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. BBC Legends BBCL 4153-2.

 

1972. Heather Harper met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Nederland Muziek NM 97014 (14 cd’s), Q Disc 97014.

 

1972. Heather Harper met het BBC symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. CBS MK 39023, Sony MK 39023. 

 

1974. Arleen Auger met het SWR Omroeporkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. Ernest Bour. Hänssler CD 93111.

 

1975. Marilyn Horne met het Frans nationaal orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47604. 

 

1979. Nadine Denize met het filharmonisch orkest Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Harmonia Mundi HMP 390.064, HMC 90.064. 

 

1979. Frederica von Stade met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Sony 60031. 

 

1979. Jessye Norman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 412.493-2. 

 

1981. Teresa Berganza met het Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 569.299-2 (2 cd’s), 569.299-2. 

 

1982. Elly Ameling met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 410.043-2, 464.510-2 (2 cd’s). 

 

1983. Hildegard Behrens met het Weens symfonie orkest o.l.v. Francis Travis. Decca 411.895-2, 448.250-2. 

 

1984. Kiri te Kanawa met het Brussels operaorkest o.l.v. John Pritchard. EMI 747.111-2. 

 

1987. Margaret Price met het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.314-2, 439.414-2. 

 

1987. Rachel Yakar met het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Erato 4509-95358-2, 8573-84255-2. 

 

1988. Barbara Hendricks met het Operaorkest Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner.  EMI 569.802-2, 749.689-2. 

 

1989. Maria Ewing met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.204-2. 

 

1989. Gisela Pasino met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Hans Martin Schneidt. Capriccio 10381. 

 

1990. Arleen Auger met het Philharmonia orkest o.l.v. Libor Pesek. Virgin 561.742-2 (2 cd’s), 759.235-2. 

 

1990. Linda Finnie met het Ulster orkest o.l.v.  Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN  8914, 9202. 

 

1992. Cathérine Dubosc met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 440.333-2. 

 

1994. Vesselina Kasarova met het orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Paul Steinberg. RCA 09026-68008-2. 

 

1995. Sylvia McNair met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 446.682-2. 

 

1999. Gisella Pasino met het Berlijns omroep symfonie orkest o.l.v. Hanns-Martin Scheidt. Capriccio C 5116-2.

 

1999. Anne Sofie von Otter met het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 471.614-2. 

 

2002. Felicity Lott met het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Aeon AECD 0314. 

 

2004. Susan Graham met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Warner 2564-61938-2.

 

2003. Felicity Lott met het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Aeon AECD 0314.

 

2006. Bernarda Fink met het Duitse Symfonie orkest Berlijn o.l.v.Kent Nagano. Harmonia Mundi HMC 90.1932.

 

2007. Jennifer Larmore met het Grant Park orkest o.l.v. Carlos Kalmar. Cedille CDR 90000-104.

 

2008. Julie Boulianne met het Nashville symfonie orkest o.l.v. Alastair Willis. Naxos 8.660215.

 

2009. Berthe Montmart met orkest o.l.v. Tony Aubin.  Gala GL 100721 (2 cd’s).

 

2010. Véronique Gens met het Nationaal orkest Pays de la Loire o.l.v. John Axelrod. Ondine ODE 1200-2.

 

2011. Renée Fleming met het filharmonisch orkest van de Franse omroep o.l.v. Alan Gilbert. Decca 478.3500.

 

2011. Karine Deshayes met het Luxemburg filharmonisch orkest o.l.v. Emmanuel Krivine. Zig-Zag Territoires ZZT 311.

 

2011. Stella Douflexis met de Duitse Staatsfilharmonie Rheinlandt-Pfalz o.l.v. Karl-Heinz Steffens. Berlin Classics BC 3005-2.

 

2012. Magdalena Kozená met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simo Rattle. DG 479.0065.

 

2014. Monica Piccinini met het ECU ensemble o.l.v Maro Momi. Brilliant Classics 94743 (2 cd’s).

 

In het Zweeds

 

1970. Elisabeth Söderström met het Malmö symfonie orkest o.l.v. Stig Rybrant. Bluebell ABCD 095.

 

Met pianobegeleiding

 

1958. Denise Duval en Francis Poulenc. Clio CLM 001. 

 

1979. Jessye Norman en Dalton Baldwin. Philips 4756380.

 

1985. Elly Ameling en Rudolf Jansen. Erato ECD 7324. 

 

1994. Ingrid Schmithüsen en Thomas Palm. Canterino CNT 1016.

 

1978. Jessye Norman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 

 

2003. Konrad Jasrnot (b) en Helmut Deutsch. Oehms OC 355.

 

2004. Corinne Sertillanges en Daniel Benzakoun. Polymnie POL 16043-2

 

2007. Marianne Fiset en Marie-Eve Scarfone. Analekta AN 28761.

 

2013. Nicole Cabell en Craig Terry. Delos DE 3570.

 

Bewerking met piano, fluit, cello

 

2000. Catherine Robbin (ms), Nora Shulman (fl), Thomas Wiebe (vc), André Laplante (p). CBC Musica Viva MVCD 1128. 

 

Bewerking met piano en fluitbegeleiding

 

2008. Irene Maessen, Eleonore Pameijer en Rudolf Jansen. Future Classic FC 083.

 

Shéhérazade, ouverture de féerie

 

Orkest

 

1974. Ochestre de Paris o.l.v. Jean Martinon. EMI 769.565-2.

 

1987. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.314-2. 

 

1989. Ulster orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 8914.

 

2009. Nationaal orkest Lyon o.l.v. Jun Märkl. Naxos 8.570992.

 

2011. Nationaal orkest Lyon o.l.v. Leonard Slatkin. Naxos 8.572887.

 

2 Piano’s

 

1987. Ingryd Thorson en Julian Thurber. Paula PACD 51 DBL.

 

1990. Stephen Coombs en Christopher Scott. Gamut GM CD 517.