Verg. Discografieën

RAMEAU: CASTOR ET POLLUX

RAMEAU: CASTOR ET POLLUX

 

Jean-Philippe Rameau, één van de belangrijkste componisten uit de Franse barok, beweerde dat zijn passie voor  de opera ontstond toen hij twaalf was. Castor et Pollux uit 1737, zijn derde opera en zijn tweede tragédie en musique, leed bij de première onder nadelig uitvallende vergelijkingen met zijn triomfantelijke operadebuut Hippolyte et Aricie van vier jaar eerder. Toch vonden eenentwintig voorstellingen van deze opera toen plaats.

 

Achtergronden

 

Rameau’s opera’s voldoen aan het algemene patroon van de tragédies lyriques van Lully: ze bevatten vijf aktes, voorafgegaan door een ouverture en een didactische proloog. In elke akte is een uitgebreid divertissement waarin wordt gedanst en/of waarin spectaculaire dramatische effecten aan bod komen.

De muzikale verschillen zijn echter dermate groot, dat het publiek voor de keuze werd gesteld: het behoorde hetzij tot de Lullistes of tot de Rameauistes. Een ding staat vast: de orkestraties van Rameau zijn veel verbeeldingsvoller, mede omdat hij nieuwe instrumentcombinaties gebruikt om specifieke effecten te bereiken, zoals de stormscène en het daarna zonnige tafereel in de vijfde akte van Castor et Pollux.

Voor zijn fraaie klankschilderingen werd Rameau destijds dan ook zeer geroemd.

Castor et Pollux kan worden gezien als Rameau’s meesterwerk op operagebied., maar de ontvangst van het werk in 1737 was allerminst vriendelijk zodat de componist het werk in 1754 herzag en vooral coupures aanbracht.

Het libretto is gebaseerd op het klassieke verhaal van twee halfbroers, de ene op het punt te sterven, (tenor), de andere de zoon van Jupiter, Pollux (bariton). Wanneer Castor sterft treedt Pollux daartegen op bij zijn vader die Castor inderdaad weer tot leven wekt, maar alleen op voorwaarde dat Pollux zijn plaats in de hades inneemt.

Het betreft dus een simpel verhaal over broederliefde, maar het wordt wel gecompliceerd omdat Pollux verliefd wordt op de verloofde van Castor, Telaira, maar niet houdt van de vrouw die hem bemint, Phoebe.

Rameau omkleedt het verhaal met bijzonder rijke en gevarieerde muziek; hij plaatst daarbij dikwijls zeer contrasterende momenten tegenover elkaar, zoals wanneer Telairas smeltend tere klacht na Castors dood in de eerste akte (‘Tristes apprêts, pâles flambeaux’) onmiddellijk wordt gevolgd door oorlog-achtige muziek die de komst van Pollux aankondigt. 

Pas na een réprise in 1754 waarbij het drama wat werd toegespitst, maar  daaraan helaas de proloog werd opgeofferd, kreeg het werk de populariteit waardoor het de langst gespeelde opera van vòòr de revolutie deze componist werd.

Het verhaal over broederliefde op een libretto van Pierre-Joseph Bernard wordt gecompliceerd door het feit dat Castor de sterfelijke tweeling is van de onsterfelijke Pollux. Door goddelijke tussenkomst wordt Castor gelukkig weer tot leven gewekt en na de nodige liefdesperikelen wordt de opmerkelijke tweeling door Jupiter in een grootse finale in de dierenriem geplaatst.

Rameau zorgde voor muziek vol waardigheid en brille. Het beginkoor, waarin de Spartanen rouwen om de dode Castor, heeft een epische grandeur en stond model voor vergelijkbare gedeelten in latere werken. Het verdriet van Télaïre, Castors geliefde, wordt met treffende waardigheid in delicate kleuren ten gehore gebracht. De feestelijkheden aan het eind van het vijfde bedrijf met een bijna ademloze korte aria voor een enthousiaste planeet als alles op zijn pootjes terecht is gekomen, hebben daarentegen juist weer een ontroerende charme.

 

De opnamen

 

Al in 1960 maakt Alberto Erede met een ensemble van de Italiaanse omroep een opname van deze opera in het Italiaans gezongen op Meldram MEL 165 (2 lp’s).

De waarschijnlijk best waardevolle en interessante opname van John Eliot Gardiner bleek (te) moeilijk te bemachtigen.

De aanwezigheid van de oudere Souzay maakt de eerste opname van het werk door de ook hier naar authenticiteit strevende Nikolaus Harnoncourt wel bijzonder, maar niemand zal die oudere uitvoering nog meer dan historisch belang toekennen. 

In de uitvoering van Charles Farncombe wordt prachtig gezongen. Vooral tenor Peter Jeffes en bariton Philippe Huttenlocher produceren betoverende tonen bij hun intelligente, gevoelige interpretaties. Maar de vrowelijke inbreng is vrijwel even goed op hoog niveau. De opname valt af omdat het orkestje, hoe enthousiast ook, zo volkomen anoniem klinkt.

William Christie koos voor de eerste versie uit 1737 met als nadeel dat de latere verbeteringen ontbreken en als voordeel dat de briljante, maar nogal irrelevante, allegorische proloog aanwezig is. Het enige nadeel van zijn interpretatie is dat beide broers haast te goed zijn om waar te wezen. Howard Crook is een wat waterige Castor. Daar staat tegenover dat de vrouwelijke rollen ideaal zijn bezet. Vooral Agnès Mellon blinkt uit in de moeilijke rol van Telaïre en is heel ontroerend. René Schirrer is een sonore Jupiter. Christie is verder heel consequent en zorgt voor een prachtig sfeervolle begeleiding met name in de ouverture en de hades scènes in de derde akte.

De goedkope Canadese versie van Kevin Mallon blijkt vrijwel over de hele linie een succes; alleen van de dansen had wat meer kunnen worden gemaakt. Maar verder zorgt het Aradia ensemble voor fijn levendige, intense begeleiding. Counter tenor Colin Ainsworth als Castor heeft een egale, milde toon en is in alle registers thuis. Tegenover hem staat een stoere Pollux van Joshua Hopkins die over een mooie baritonstem beschikt. Heel doorleefd klinkt de Télaïre van Monica Whicher; ze maakt de bekende, ontroerende aria ‘Tristes aprêts’ tot een hoogtepunt. De Jupiter van Giles Tomkins klinkt mooi donker. 

Colin Ainsworth als Castor komen we na elf jaar opnieuw onverminderd qua vorm tegen bij Raphaël Pichon die wel zijn aria ‘Tendre amour’ liet vallen, maar daarvoor de gelukkig de kleine rol van de onfortuinlijke Phébé (met mezzo Clémentine Margainein ere herstelt). Tot in de kleinste rollen van Cléone (Sabine Devieilhe) en Athlete (Philippe Talbot) is de vertolking goed bezet. Emmanuelle de Negri blinkt als Télaïre uit in ‘Tristes apprêts’. De bijdragen van koor en orkest verraden hoog spiritueel niveau en de opname is ruim voldoende met alleen een te zwak hoorbare klavecimbelcontinuo.

 

Als enige dvd uitgave zal de Amsterdamse opvoering van Christophe Rousset in de regie van Pierre Audi en met choreograaf Amir Hosseinpour voor de door hem tot spiegel van de ziel van de hoofdpersonen gemaakte divertissements bij velen een dierbare herinnering zijn, hoewel de Bauhaus-stijl décors niet op meer waardering zullen kunnen rekenen. Alom goede prestaties verder en op een te rijke galm na is de opname behoorlijk.

Conclusie

 

Met zo weinig opnamen kan de keus eenvoudig zijn. Voor versie 1737 is Christie de enige kandidaat, bij de versie 1754 eindigen Pichon en Mallon ex aequo op de eerste plaats en op dvd gebied heeft Rousset voorlopig het alleenrecht.

 

Discografie

 

1972. Gérard Souzay, Zeger Vandersteene, Jeannette Lerer, Jacques Villisech met het Stockholms kamerkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-42510-2, 2564-69730-5 (3 cd’s).

 

1982. Peter Jeffes, Philippe Huttenlocher, Jennifer Smith, Cynthia Buchan, Lawrence Wallington met de English Bach singers en het English bach festival barokorkest o.l.v. Charles Farncombe. Erato 4509-95311-2 (2 cd’s).

 

1992. Howard Crook, Jérôme Corréras, Agnès Mellon, Véronique Gens, René Schirrerm Sandrine Piau, Mark Padmore met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.1435/7 (3 cd’s).

 

1997. Christophe Einhorn, Jérôme Corréas, Cyrille Gerstenhaber, Brigitte Vinson, Philippe Cantor met XVIII-21 Musique des lumières o.l.v. Jean-Christophe Frisch. Auvidis E 8624 (2 cd’s).

 

2003. Colin Ainsworth, Joshua Hopkins, Monica Wicher, Merdedith Hall, Gilles Tomkins met Opera in concert en Aradia ensemble o.l.v. Kevin Mallon. Naxos 8.660118/9 (2 cd’s).

 

2007. Anders Jerker Dahlin, Laurent Naouri, Sophie Daneman, Jennifer Smith, Matthew Brook, Samuel Evans met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Premiere Opera CDNO 3038-3 (3 cd’s).

 

2014. Colin Ainsworth, Florian Sempey, Emmanuelle de Negri, Clémentine Margaine, Sabine Devieillhe, Christian M. Immler, Philippe Talbot, Virgilie Ancely en Ensemble Pygmalion o.l.v. Raphaël Pichon. Harmonia Mundi HMC 90.2212/3 (2 cd’s).

 

Video

 

2008. Anna Maria Panzarella, Véronique Gens, Judith van Wanroij, Finnur Bjarnason, Henk Neven, Nicolas Testé met het Ensemble van de Nederlandse opera o.l.v. Christophe Rousset. Opus Arte OA 0999 D (2 dvd’s).