Verg. Discografieën

RAVEL: BOLÉRO

 

RAVEL: BOLÉRO

 

“Helaas bevat hij geen muziek”. Daarmee zwaaie hij zichzelf antilof toe, aangesproken over zijn Boléro. En inderdaad ontbeert het ongeveer een kwartier durende stuk veel van wat tot zijn ontstaan gold als essentieel noodzakelijke ingrediënten voor de muziek. In een crescendo als vertraagde opname laat de orkestinstrumenten elkaar aflossen bij de articulatie van steeds hetzelfde, weliswaar tweedelige thema.

 

Achtergronden

Vermoeid teruggekeerd na een tournee door de V.S., teleurgesteld door het mislukken van een aan hem gevraagde orkestratie van pianowerken van Albéniz en de weigering van Diaghilev om het ballet La valse op te voeren, overwoog Ravel om het componeren er een poosje aan te geven. Maar de herinnering aan een opdracht van de danseres Ida Rubinstein die eerder met haar dansensemble La valse op het toneel had gebracht, zette hem toch weer aan het werk.

Het resultaat: achtendertig min of meer regelmatig wisselende herhalingen van een zestien maten lange melodie, ingezet door de kleine trom, van twee gedeelten van een lang thema in C, waarbij elk element gescheiden wordt door een elementair ritornello.

Bewust vermeed de componist ieder soort ‘muziek’ in de Westerse betekenis van het woord met het risico dat het stuk zonder voortdurend de belangstelling van de luisteraar opnieuw te wekken door contrapunt, veranderende ritmen, nieuwe thema’s, ornamenten, variatie, ontwikkeling, modulatie enzovoorts de gegeven lengte niet zou kunnen dragen. Een fraai misterioso moment komt voorbij wanneer twee piccolo’s, een hoorn en de celesta Ravels thema in drie verschillende toonaarden – C, E en G – behandelen.

De enige bron van ‘verandering’ wordt gevormd door het orkest dat bijna steeds, maar haast onmerkbaar, aangroeit bij elke herhaling van het thema. Dat op zichzelf al geeft blijk van de grote kracht van de meesterlijke orkestrator Ravel, maar daar komt het effect waarbij het toenemend geluidsvolume van de Boléro gepaard gaat met een groeiende expressie.

Het werk begint in een kalmerende, haast oosterse stemming om vervolgens veel vitaliteit te ontwikkelen via een als bedreigend te ervaren instrumentale vermenigvuldiging om tot slot tot een klankmatige Apocalyps te leiden door van C naar E te moduleren wat des te bedreigender is omdat hij onaangekondigd opduikt. Daar pas treffen de enige modulatie uit het hele werk die erop aankomt aan: een heftige dissonant die de luisteraar berooft van al zijn zekerheden en mogelijk waarschuwt voor een of andere onbekende catastrofe. Voorvoelde Ravel in 1928 al obsessief de komst van W.O. II?

 

De opnamen

Geen wonder dat een zo bekend en populair stuk legio opnamen kent. Het zijn er heel wat meer dan onderstaande lijst vermeldt, meestal door onbekende orkesten/dirigenten op obscuurder cd labels. Wat kan het ons eigenlijk ook schelen dat mensen als Kitaenko, Leaper, Marriner, Horenstein, Jean, Venzago, Herbig, Tsatishvili ooit hun bijdragen leverden? Cantelli, Ansermet en Mravinsky had ik echter nog wel eens willen horen. Mijn herinneringen aan het eerste tweetal uit de lp tijd zijn teveel vervaagd om nog wat zinnigs over dit tweetal te kunnen zeggen.

Een tweede categorie valt af door de waarschijnlijke of hooguit toevallige verkrijgbaarheid. Met het opheffen (Erato, Philips bv), fuseren (binnen de Universal groep o.a.), saneren (lees inkrimpen bij RCA en Sony bv.) van menig van vroeger vertrouwd merk is veel waardevols verdwenen.

Concentreren we ons na eerst nog aandacht te hebben besteed aan de historisch interessante vroegste opnamen op de eerste interpreten en de latere echte kanshebbers met ruggensteun van optimale opnametechnieken.

De eerste geregistreerde Boléro dateert uit 1930 en is van Piero Coppola met een Parijs’ orkest dat in de Salle Pleyel optrad onder een nom de disque optrad: het Orchestre symphonique du gramophone. Kort daarop leidde Maurice Ravel het Lamoureux orkest in zijn eigen werk. Pearl geeft als datum 1930 aan, de met het No Noise systeem geoptimaliseerde Philipsopname vermeldt 1932. Of het toch om dezelfde uitvoering gaat? Vrij ongewoon klinken beide versies in onze verwende oren. Naar de geest zijn beide zeer de moeite waard, naar de letter ging nog al wat mis in beide slordige Franse orkesten. Als dirigent miste de componist ook overwicht en gezag, het orkest doet ook niet extra zijn best voor zo’n speciale gelegenheid. Serge Koussevitzky had er in Boston beter de wind onder. Jammer alleen dat het zo zakelijk klinkt.

Dan maken we een sprong in de tijd en komen allereerst bij Eugene Ormandy terecht: prachtig, haast te warmbloedig en homogeen orkestspel, maar een onbevredigend slot. André Cluytens had de pech om na een prachtige inzet weer met slordige solisten, vooral bij de houtblazers, te moeten werken.

De oude meester Pierre Monteux tovert een gave interpretatie tevoorschijn; de enige smet daarop levert de niet passende tenor saxofoon. Herbert von Karajan legt teveel nadruk op de glanzende strijkers en luistert onvoldoende scherp naar verkeerde noten van klarinet en trompet. Van echt groot engagement geeft hij ook geen blijk. Opnieuw laat een orkest uit Parijs een dirigent in de steek. Ditmaal is het Charles Munch die het Orchestre de niet in alle secties mee weet te krijgen.

Of Pierre Boulez er verstandig aan deed om voor zijn eerste opname naar New York te gaan? Zijn streven naar precisie en helderheid loopt aardig schipbreuk en de opnamebalans doet nogal onnatuurlijk aan. De omgekeerde weg die Leonard Bernstein naar Parijs aflegde, resulteert ook allerminst in een succes, de muziek klinkt te voorzichtig, te gevoelig. De eerste, Amsterdamse opname uit 1975 van Bernard Haitink behoorde in al zijn getrouw- en gedegenheid tijdenlang tot de beste, maar is er dus helaas niet meer ondanks een paar latere verdoekingen. Jammer.

Gelukkig komen er ook wél naar letter en geest volkomen geslaagde vertolkingen voorbij. Van Jean Martinon bijvoorbeeld met een typisch Frans klinkend, maar met gevoel voor een Baskische achtergrond, dus voor deze muziek passend ensemble. Hij weet de spanning geleidelijk prachtig op te voeren en het orkest laat geen steek vallen en zorgt voor enig blijk van wrange humor.

De opname van Seiji Ozawa wordt ontsierd door een aantal slechte bandlassen en opnieuw slordige solobijdragen (opnieuw de houtblazers). Edo de Waart heeft gedegen orkestspel mee, maar hij weet onvoldoende vuur in zijn realisatie te leggen.

Als min of meer mislukt, hetzij door een te academische opvatting, hetzij door nodeloze slordigheden, worden de uitgaven van José Serbrier, Jesús López-Cobos, Adrian Leaper, Eduard Mata, Geoffrey Simon en zelfs André Previn gediskwalificeerd. Doodzonde en onbegrijpelijk dat de opname van Charles Dutoit uit de roulatie is genomen. Dat was een van de mooiste, waarin vrijwel alles klopte: tempo, sfeer, afwerking en vooral ook de opnamekwaliteit. Hetzelfde geldt trouwens letterlijk voor Riccardo Chailly. Raar beleid van Decca.

Voor een lichtpunt zorgt hierna Simon Rattle met een voor Engelse begrippen sensationele, indringende vertolking. Noch Kurt Masur, noch Lorin Maazel halen met hun gladde routine de eindlijst. Onopvallend ook Erich Kunzel die wel een meesterlijke opname meekreeg.

Uiteraard is Sergiu Celibidache een geval apart: uiterste precisie is zijn bedoeling, maar dat gaat ten koste van het tempo (18’11”) en de orkestrale afwikkeling

Net als bij Dutoit valt bij Claudio Abbado heel positief de subtiliteit, de afwerking, de differentiatie en de precisie op. Hij objectiveert de muziek op heel aanvaardbare wijze, is scherp gefocusseerd en dynamisch en overtuigt zo tenslotte eigenlijk op alle fronten.

Zijn landgenoot Riccardo Muti is haast te expressief, niet fel genoeg en de strijkers klinken nogal glazig. Bij Daniel Barenboim moet men gesteld zijn op een heel directe, haast teveel geëxponeerde opname en een vertolking die gewoon goed op de man af is. De Berlijnse uitvoering van Pierre Boulez is in alle opzichten beter geslaagd dan de New Yorkse; ook Bernard Haitink overtreft in Boston zijn Amsterdamse uitvoering. Het is een kwestie van details die mooier uitkomen, ook dankzij de betere opnamekwaliteit. Bij Zubin Mehta wordt dit niveau niet gehaald. Aan temperament geen gebrek bij Valery Gergiev, maar tijdens de ‘live’ opname ontstaan wat kleine imperfecties. Beter scoort Paavo Järvi met een zeer beheerste, vrij snelle, maar prachtig heldere (ook qua opname) en inzichtelijke interpretatie.

Maar voor de grootste, gelukkig heel aangename verrassing zorgt Jos van Immerseel. Hij moet heel goed de uitvoering van Ravel zelf hebben bestudeerd en gaat met een instrumentarium uit Ravels tijd op heel gedecideerde, strakke maar best vloeiende wijze te werk.

 

Conclusie

Graag voor een keer aandacht voor de vroegste opnamen. Daarna is het een mee door de eventuele verkrijgbaarheid van het materiaal bepaalde keuze. Is Dutoit bijvoorbeeld nog voorhanden? Voor de beste ‘gangbare’ aanpak kan men het beste bij bijvoorbeeld Järvi of Martinon terecht, anders wel bij Boulez-Berlijn. Maar wanneer u de materie onbevangen benadert, ga dan vooral voor de niet erg fijnzinnige, maar heel strijdvaardige Van Immerseel.

 

Discografie

 

1930 Gramophone symfonie orkest o.l.v. Piero Coppola. Andante AN 1978 (3 cd’s).

 

1930 Lamoureux orkest o.l.v. Maurice Ravel. Pearl GEMMCD 9927, Urania SP 4209.

 

1930 Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Columbia LX 48/9 (2 78t. ).

 

1932 Lamoureux orkest o.l.v. Maurice Ravel. Philips 420.778-2.

 

1930 Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Kossevitzky. RCA 09026-61392-2.

 

1954 Omroeporkest Turijn o.l.v. Sergio Celibidache. Nuova Era 23938 (6 cd’s).

 

1958 Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips AY 835009 (lp).

 

1960 Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 48163.

 

1961 Conservatorium orkest Parijs o.l.v. André Cluytens. EMI 767.897-2 (2 cd’s).

 

1964 Londens symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Philips 464.733-2, Decca 475.7798 (7 cd’s).

 

1966 Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 427.250-2, 447.426-2, 469.184-2 (2 cd’s).

 

1968 Orchestre de Paris o.l.v. Charles Munch. EMI 567.595-2.

 

1974 New York filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony SM3K 45842, 88697-56229-2 (4 cd’s).

 

1974 Orchestre de Paris o.l.v. Jean Martinon. EMI 492.395-9, 575.526-2 (8 cd’s), 568.610-2 (2 cd’s), 500.892-2 (3 cd’s).

 

1974 Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG  476.8500, 477.5468.

 

1974 Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips   Pentatone PTC 5186.167.

 

1975 Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 416.495-2, 473.991-2 432.724-2 (3 cd’s).

 

1975 Frans Nationaal orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 60565.

 

1977 Melbourne symfonie orkest o.l.v. José Serebrier. ASV CDQ 6078.

 

1980 Dallas symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. RCA VD 60485, 74321-68015-2.

 

1980 Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 873.632-2, 373.507-2 (2 cd’s).

 

1980 St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Telarc CD 80052.

 

1981 Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 410.010-2.

 

1982 Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 569.577-2.

 

1982 Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 400.061-2.

 

1985 Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 439.414-2, 445.519-2 (2 cd’s), 459.439-2 (2 cd’s), 469.354.2 (3 cd’s).

 

1986 Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 417.611-2.

 

1987 Philharmonia orkest o.l.v. Geoffrey Simon. Cala CACD 1004.

 

1987 Frans Nationaal orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 75001/4, Brilliant Classics 6430 (4 cd’s).

 

1988 Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jesús López-Cobos. Telarc CD 80171.

 

1989 Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Teldec 2292-44945-2, Warner 0927-49754-2.

 

1989 Bergen Filharmonisch orkest o.l.v. Dmitri Kitaenko. Virgin 561.901-2.

 

1990 Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 574.750-2.

 

1989 Ulster orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 6615.

 

1991 Royal philharmonic orkest o.l.v. Adrian Leaper. Naxos 8.550501.

 

1991 Detroit symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN CHAN 6615.

 

1993 New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 2564-69594-9.

 

1993 Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 439.859-2.

 

1994 Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 556.526-2.

 

1994 Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Hännsler 98972

 

1995 Boston symfonie orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 454.452-2, 456.569-2.

 

1996 Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Leaper. Arte Nova 74321-43317-2.

 

1996 Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. RCA 82876-60868-2.

 

2003 Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Telarc CD 80601, SACD 60601.

 

2005 Anima eterna o.l.v. Jos van Immerseel. ZigZag territoires ZZT 060901.

 

2007 Cincinnati Pops orkest o.l.v. Erich Kunzel. Telarc CD 80703.

 

2010 Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 00696.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. NBC Symfonie orkest o.l.v. Guido Cantelli. Music & Arts CD 1120 (12 cd’s).

 

….. Conservatorium orkest Parijs o.l.v. Albert Wolff. Decca 480.2388 (2 cd’s).

 

…. Frans Nationaal orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Preiser PR 90637.

 

…. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 436.533-2, 433.911-2 (2 cd’s).

 

…. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeny Mravinsky. Melodyia MELCD 10000755 (5 cd’s).

 

….. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Serge Baudo. Supraphon 03406-2.

 

…. Omroeporkest Bratislava o.l.v. Kenneth Jean. Naxos 8.550173.

 

…. Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Cascavelle VEL 3016.

 

…. Denver symfonie orkest o.l.v. Philippe Entremont. Simax 18.933 (3 cd’s).

 

…. Boston Pops orkest o.l.v. Arthur Fiedler. DG 423.768-2, 445.292-2.

 

…. Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 764.328-2.

 

…. Hongaars Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Adam Fischer. Laser 15503.

 

….. Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. EMI 767.781-2.

 

Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. EMI 478.369-2.

 

…. Bazels symfonie orkest o.l.v. Mario Venzago. Nova Era 150.171-2.

 

…. Berlijns symfonie orkest o.l.v. Günther Herbig. Berlin Classics BC 3281-2.

 

…. Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony SK 44800.

 

…. Philharmonia orkest o.l.v. Libor Pesek. Virgin 561.742-2.

 

…. Georgisch SIMI Festival orkest o.l.v. Nodar Tsatishvili. Prisma PLD 1207.

 

Arrangementen

 

….. voor synthesizer. Isao Tomita. RCA PD 89381.

 

1988 voor 2 piano’s. Wieneke Jordans en Leo van Doeselaar. Et’cetera KTC 1054.

 

…… voor 2 piano’s. Louis Lortie en Hélène Mercier. Chandos CHAN 8905.

 

…. Voor 2 piano’s. Dag Achatz en Yuki Nagal. BIS CD 489.

 

1998 arr. Satoh orgel en slagwerk. Mattias Wager en Anders Astrand. Opus 3 CD 19802.

 

1998 arr. Brassband Smedvig. Empire Brass. Telarc CD 80493.

 

Video

 

1998 Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. TDK DV-WBLAT (dvd).

 

…. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Georges Prêtre. TDK DV-WBFRN (dvd).