Verg. Discografieën

ROUSSEL: LE FESTIN DE L'ARAIGNÉE

 

ROUSSEL: LE FESTIN DE L’ARAIGNÉE

 

Wat voor de spin in de tuin een feest met een tragisch einde is, wordt voor een rozenblaadje, de mieren, de mestkevers, een vlinder, fruitwormen, bidsprinkhanen en meivliegjes een drama dat zich in ruim een half uur voltrekt.

 

Achtergronden

 

Het Spinnenbanket werd in 1912 als tweedelige  Ballet-Pantomime geschreven op een scenario van Gilbert de Voisins en telt  twaalf korte deeltjes waarin het insectenleven in een tuin wordt beschreven waarbij de onderlinge relaties steeds stilzwijgend, doch duidelijk zijn gerelateerd aan het menselijk gedrag.

Het werk ging in april 1913 in première in het Parijse Théâtre des arts en beleefde succesvolle reprises daar in de Opéra comique (1922) en de Opéra (1939).

Het begin van het werk is nog idyllisch, ook sommige deeltjes klinken nog mild en vriendelijk, maar de teneur van het werk dat nog in Roussels impressionistische periode ontstond, is heftig, stevig ritmisch waar het gaat om de beschrijving van de schoonheid én de gruwelijkheid van de insectenwereld. Een bewust pijnlijke, fundamenteel polytonale klankwereld onderscheidt dit werk van de klassieke balletmuziek.

Het werk begint in een zonnige tuin met een sensuele fluitmelodie voordat groepjes insecten arriveren. De mieren met militaire precisie op de door een door de kleine trom gedicteerde maat, de sjofele mestkevers en natuurlijk de spin zelf die na zijn web te hebben gesponnen een vlinder vangt en triomfantelijk danst. Er volgen meer prooien, een meikever en twee sprinkhanen, maar wanner de spin zich aan de maaltijd te goed wil doen, ontsnapt één sprinkhaan die hem doodt. Het ballet eindigt met de begrafenis van de meikever en de terugkeer van de vredige rust in de tuin.

In tweede instantie selecteerde de componist een groepje van zeven ‘symfonische fragmenten’ die ongeveer de helft van het complete stuk bieden; ze behoorden jarenlang tot de meest gespeelde werken van de componist. Maar waarom genoegen nemen met de helft, als het waardevollere geheel ook zo eenvoudig ter beschikking staat? Bovendien ontbreekt de spin hier nagenoeg geheel.

 

De opnamen

 

Bij de historische opnamen vallen vooral de pittig-droge Toscanini, de voor zijn doen zeer gedecideerde Ansermet, de sympathieke Cluytens wiens vertolking lang als de mooiste, sfeervolste gold en fraai is heruitgegeven en Martinon op. Deze laatste componeerde zelf, was leerling van Roussel en had zorg voor de loomheid plus de heftigheid van deze muziek en beschikte over een destijds typisch Frans klinken orkest.

Van de overige opnamen was natuurlijk een aantal niet bij de hand. Of daar veel aan wordt gemist, lijkt de vraag. Bij de overblijvers springen de volgende producties er positief uit:

De meest recente en goedkope van Denève die over een fijn oor beschikt voor Roussels typische combinatie van pittige accenten, elegante frasering en ritmische vaart waarom de muziek vraagt. Het Schotse orkest zet zijn beste beentje voor hem voor.

Als het om de mooist klinkende opname gaat, heeft Chandos met Tortelier nog net een streepje voor. Hij toont precies dezelfde eigenschappen als Denève in zijn opvatting, zij het natuurlijk met enige nuancen verschil en ook wel met iets meer geïnvesteerde energie.

 

Conclusie

 

De conclusie kan kort maar krachtig zijn, want alles bijeen genomen lijkt Tortelier de beste aanbeveling; hij wordt op de hielen gevolgd door Denève. Frappant dat in beide gevallen van een Engels orkest met een Franse dirigent sprake is. Waar blijven de mogelijk nog Franser klinkende orkesten?

 

Discografie

 

1927. Orkest o.l.v. Albert Roussel. Philips 422.138-2 (2 cd’s).

 

1954. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 480.0041 (2 cd’s).

 

1963. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. André Cluytens. Testament SBT 1238.

 

1966. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jascha Horenstein. Music & Arts CD 1146.

 

1969. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jean Martinon. Erato 3984-24240-2 (2 cd’s).

 

1982. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Supraphon ….., Denon 33CO-1472.

 

 

1996. BBC Filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9494.

 

 

2001. Regionaal orkest van Cannes o.l.v. Philippe Bender. L’Emreinte digitale ED 13132.

 

2010. Schots nationaal orkest o.l.v. Stéphane Denève. Naxos 8.572243.

 

Fragments symphoniques

 

1938. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Urania URN 22.107.

 

1946. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Munch. Dutton CDBP 9809.

 

1963. Praags symfonie orkest o.l.v. Václav Smetácek. Supraphon SU 1106812.

 

1967. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Q-Disc 97014.

 

1985. Frans nationaal orkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 747.376-2, 371.487-2 (2 cd’s).

 

2003. Weens Omroeporkest o.l.v. Bertrand de Billy. Oehms OC 329.