Verg. Discografieën

ROSSINI: OUVERTURES

ROSSINI: OUVERTURES

 

Bekend werd het typische Rossini orkest door zijn haast magisch-mechanistische crescendi. Zijn (doorgaans potpourri) ouvertures pronken met melodische invallen en geven een idee hoe de later zo handige bedrijver van de kookkunst zijn voorgerechten bereidde, met hier en daar een eetlepel van dit en een snuifje van dat vooruitlopend op zijn lekkere operaspijs.

 

Achtergronden

 

De operaproductie van Rossini was in de negentien jaar tussen 1810 en 1829 niet gering: veertig stuks:

La cambiale di matrimonio - 1810

L'equivoco stravagante - 1811

Demetrio e Polibio - 1812

L'inganno felice - 1812

Ciro in Babilonia (ofwel La caduta di Baldassare) - 1812

La scala di seta - 1812

La pietra del paragone - 1812

L'occasione fa il ladro (ofwel Il cambio della valigia) - 1812

Il Signor Bruschino (ofwel Il figlio per azzardo) - 1813

Tancredi - 1813

L'Italiana in Algeri - 1813

Aureliano in Palmira - 1813

Il Turco in Italia - 1814

Sigismondo - 1814

Elisabetta, regina d'Inghilterra - 1815

Torvaldo e Dorliska - 1815

Almaviva (ofwel L'inutile precauzione ofwel Il barbiere di Siviglia) - 1816

La gazzetta (ofwel Il matrimonio per concorso) - 1816

Otello (ofwel Il moro di Venezia) – 1816

La Cenerentola (Cinderella [Assepoester], ofwel La bontà in trionfo) - 1817 

La gazza ladra - 1817

Armida - 1817

Adelaide di Borgogna (ofwel Ottone, re d'Italia) - 1817

Mosè in Egitto - 1818

Adina (ofwel Il califfo di Bagdad) - 1818

Ricciardo e Zoraide - 1818

Ermione - 1819

Eduardo e Cristina - 1819

La donna del lago - 1819

Bianca e Falliero (ofwel Il consiglio dei tre) - 1819

Maometto secondo - 1820

Matilde Shabran (Matilde di Shabran, ofwel Bellezza e Cuor di Ferro) - 1821

Zelmira - 1822

Semiramide - 1823

Ugo, re d'Italia - 1823/1824 (partituur grotendeels verloren)

Il viaggio a Reims (ofwel L'albergo del giglio d'oro) - 1825

La siège de Corinthe - 1826 (herziene editie van Maometto secondo)

Moïse et Pharaon (ofwel Le passage de la Mer Rouge) - 1827 (herziene editie van Mosè in Egitto)

Le Comte Ory - 1828

Guillaume Tell (ofwel Guglielmo Tell of Wilhelm Tell) - 1829

 

Wanneer we ons tot de ouvertures daarvan beperken, is het goed om te bedenken dat ze in de loop der tijd nogal eens zijn getrivialiseerd, aangepast, als kermisdeuntje werden gebruikt, door harmonieorkesten gespeeld, voor TV reclamespotjes werden gebruikt en in andere media opdoken (Verbinski’s Lone Ranger, Kubricks A Clockwork Orange).

Het in ere herstellen dient te gebeuren vanaf de gedrukte muziek. De meeste vroege uitgave daarvan waren nogal in strijd met wat de componist had geschreven. Vaak was ook de plaats waar Rossini’s manuscripten waren onbekend. De autograaf van La scala di seta (1812) werd pas in de jaren tachtig vorige eeuw in Stockholm teruggevonden.

In de loop der tijd werden de partituren verder aangekleed met extra koper en slagwerk. Karakteristieke notaties zoals de zogenaamd ‘gesloten’ crescendi en diminuendi, die beginnen of eindigen met een sforzando werden niet in acht genomen.

Gelukkig hebben de Fondazione Rossini uit Pesaro en muziekuitgever Ricordi uit Milaan gezorgd voor nieuwe kritische uitgaven die op de oorspronkelijke manuscripten zijn gebaseerd. Alleen maakt nog niet iedereen daar gebruik van.

Soms geven de autografen een interessant kijkje in de man achter de componist. Aan het eind van de ouverture Il signor Bruschino (1813) noteerde Rossini niet een respectvol ‘Laus Deo’ maar een pikanter ‘Dio ti salvi l’anima’ (God redde uw ziel).

Verwachtte hij een oproer nadat hij van de tweede violisten verlangde dat ze met hun strijkstokken ritmisch tegen hun muzieklessenaars tikten? Volgens een verslag in de Venetiaanse pers ging het trouwens om hun kandelaars.

Wanneer geen autograaf ter beschikking is, zoals bij L’Italiana in Algeri (1813) en Il barbiere di Siviglia (1816) is gelukkig een aardige reconstructie mogelijk. Bij laatstgenoemde ouverture is wel de vraag of de partijen voor de pauken en de grote trom wel of niet origineel zijn. Voor beide uitgangspunten is wat te zeggen.

Net als vroegere componisten was het hergebruik van materiaal Rossini niet vreemd. De ouverture Il barbiere di Siviglia leidde ooit een andere opera in. Oorspronkelijk bedoeld voor Aureliano in Palmira (1813) werd hij ook aangepast en flink geherorkestreerd voor Elisabetta, Regina d’Inghilterra (1815).

De ouverture La gazzetta (1816) ging korte tijd later dienst doen voor La cenerentola (1817). Il viaggio a Reims moest het bij de eerste opvoering zonder ouverture stellen, pas in tweede instantie werd er een samengesteld uit de balletmuziek bij Le siège de Corinthe.

Veel ouvertures vertonen werkelijk overeenkomst met de opera zelf qua toon en thematiek. Het contrast tussen de telkens terugkerende martiale trekken van La gazza ladra (1817) met zijn prominente kleine trom en het hoofdthema in mineur voor de strijkers alleen weerspiegelt het conflict tussen de onrechtvaardige politieke krachten en hun slachtoffers. In dit geval het dienstmeisje Ninetta en haar vader. Heel wat momenten uit de ouverture duiken later op dramatische ogenblikken op.

Datzelfde gebeurt in Semiramide (1823). Het begin andantino is voor vier hoorns die opnieuw opduiken in de finale van de eerste akte wanneer iedereen trouw zweert aan de koningin. En het hoofdthema uit de ouverture, in metrum omgezet van 4/4 naar 3/4 horen we in het koor waarmee de finale van de tweede akte begint.

De ouverture Guillaume Tell (1829) kent geen thema’s die verderop zijn (her)gebruikt. Net als de rest van de opera wordt deze gedomineerd door muziekmotieven die zijn ontleend aan de Zwitserse volksmuziek. De programmatische opeenvolging van de gedeelten komt overeen met de dramaturgische handeling. Zo keert de beroemde passage voor vijf solocelli terug op een cruciaal moment in het drama wanneer Tell een beroep doet op zijn zoon “Sois immobile” in het tafereel met de appel, verder in een storm en een pastoraal tafereel (met een prachtige solo voor althobo) en de vrolijke martiale muziek waarmee de ouverture eindigt. Toen Rossini later een nieuwe finale schreef, gaf hij impliciet en expliciet extra betekenis aan de slotscène: die eindigt met de woorden “Victoire et liberté”.

In het algemeen zijn de ouvertures van Rossini klassiek van vorm, maar niet steeds van geest. Na een korte inleiding volgt het hoofdbestand de sonatevorm met een expositie waarin twee thema’s worden voorgesteld, het ene in de tonica, het andere in de dominant of een andere verwante toonaard bij stukken in mineur. Tot slot een recapitulatie waarin het thematisch materiaal weer in de tonica terugkeert. De doorwerking ontbreekt meestal of is sterk gereduceerd.

Heel kenmerkend zorgt Rossini telkens voor crescendi (herhaalde frasen met zwellend volume en uitgebreidere orkestratie telkens tegen het einde van de tweede groep in zowel expositie als recapitulatie.

Opvallend positief is tot slot Rossini’s manier van orkestreren. Vooral de blazers hebben daar een groot aandeel in en de zogeheten beperkingen van natuurhoorns spelen daarin geen rol.

 

De opnamen

 

Hier is een beperking opgelegd: uit de baaierd aan opnamen waarin een of meer Rossini ouvertures opduiken zijn alleen die gekozen die daaraan (vrijwel) exclusief zijn gewijd. De meeste programma’s bieden een keuze uit de vele ouvertures, maar de bekendste komen meestal wel aan bod.

Voor vroegere platenliefhebbers begon dat Rossinifeest met de opname van Toscanini: één en al vaart, bekoring, precisie en het juiste italiantà gevoel dat ook latere andere dirigenten als Giulini, Chailly en Abbado zo mooi wisten op te roepen.

Als precisieman levert Reiner in muzikanteske, levendige heldere verklankingen die wel enigszins hun ouderdom verraden.

Zoals zo vaak klinkt de (oude, oorspronkelijk bij Columbia verschen) Engelse opname van Karajan het rankst en levendigst. Een lichte bandruis moet op de koop toe worden genomen.

Later, in Berlijn huldigt de dirigent nog nadrukkelijker de gangbare ‘concert’ opvatting en maakt hij er miniatuur symfonische gedichten van. Teveel ook is Rossini gebruikt als excuus voor prachtig, welluidend, virtuoos orkestspel.

Het zal nauwelijks verrassen dat Giulini voor alle frisson en beschaafde, zelfs verfijnde opwinding zorgt die deze muziek nodig heeft.

Voor de meest volledige collectie zorgde Marriner. Al doende maakt hij ons erop attent dat de vroege Napolitaanse opera met uitzonderingen als Ricciardo e Zoraide en Ermione genoeg hadden aan een kort voorspel dat tot het beginkoor leidde. Niettemin is Ricciardo e Zoraide een uitgebreid stuk van 12’25” waarin het koor het einde zou moeten aankondigen. Moametto II is op een vergelijkbare schaal, terwijl Armida weer eerder neigt naar een mini symfonisch gedicht. Met 24 ouvertures en twee sinfonia’s wordt een aardig compleet beeld gegeven van dit specifieke genre. Gelukkig gebruikt de dirigent de oorspronkelijke orkestratie en zorgt hij voor briljant sprankelende interpretaties.

In zijn eerste (RCA) opname zorgde Abbado voor een heel ranke, transparante stijl en koos hij voor nogal snelle tempi. Maar de muziek klinkt steeds levendig met de juiste dosis smaakgevende specerijen. Of anders gezegd: als een droog soort champagne. De latere opnamen klinken wat rustiger zonder aan karakter in te boeten. Het Londens symfonie orkest reageert steeds goed op alle stemmingswisselingen. 

In zijn tijd had Rossini geen grote orkesten ter beschikking, zodat de afmetingen van het dirigentloze Orpheus kamerorkest een historische geldigheid bezitten. Voeg daarbij dat dit ensemble heel exact speelt, op vloeiende wijze voor de verlangde fluctuaties in expressie en tempo zorgt en dat de opname de goede, soms heel individuele blazers alle ruimte biedt. Gevoel voor humor klinkt ook door: een succes dus.

In zijn eerste poging legde Chailly met het National philharmonic orkest (een nom de disque van topmusici uit diverse Londense orkesten) op twee cd’s veertien stuks vast en hij deed dat sprankelend, spontaan en met veel vaart. Een hoogtepunt is Torvaldo e Dorliska

Met Menuhin in Warschau aan het eind van zijn loopbaan beleven we ook een mooie verrassing. De dirigent zorgt voor een goed evenwicht tussen esprit en finesse, vriendelijkheid en gratie. De tempi zijn aan de vlotte kant, maar dat doet geen afbreuk aan de sfeer. Het klinkt alles mooi spontaan.

Noch Liebreich, noch Benda kunnen als nieuwkomers tippen aan hun beste voorgangers.

Uit de ‘historisch verantwoorde’ sector komend, is de visie van Goodman op zich wel mooi, maar toch wat te tam en te weinig ondeugend. Heel anders gaat Norrington, die de stukken in ontstaansvolgorde plaatst, te werk. Hij toont Rossini in een onstuimige, geestige stemming en verleent de werken behoorlijke onderlinge verschillen. Iemand schreef hier bewonderend over ‘koerende of hatelijke blazers’, ‘boeren latende hoorns’, ‘hikkende fagotten’ en ‘felle klappen op de pauken’.

 

Conclusie

 

Marriner voor volledigheid en stijlvol muziekmaken op hoog niveau, Reiner voor de mooiste historische opname, Giulini voor een heel sympathieke, rake benadering, Chailly en Abbado ongeveer ex aequo voor modernere visies, Mebuhin voor een geldig alternatief en Norrington voor een historiserende dito.

Dat is zo ongeveer de voorkeursreeks tot besluit van heel wat luistergenoegen. 

 

Discografie

 

1936/45. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, La cenerentola, La gazzaladra, Le siège de Corinthe, Il signor Bruschino, Guillaume Tell, l’Italiana in Algeri, Semiramide. NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Aura 23302.

 

1958. Ouvertures Guillaume Tell, La scala di seta, Il signor Bruschino, Il barbiere di Siviglia,La gazza ladra, La cenerentola. Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA GD 60387, 82876-65844-2 (47’). 

 

1958. Ouvertures L’Italiana in Algeri, Semiramide, Il barbiere di  Siviglia, Guillaume Tell, La scala di seta, La gazza ladra. Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 763.113-2 (64’).

 

1956/19645. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, La cenerentola, La gazza ladra, Guillaume Tell, L’Italiana in Algeri, La scala di seta, Semiramide, Il sihnor Bruschino, Tancredi. Philharmonia orkest o.l.v. Carl Maria Giulini. EMI 562.802-2 (77’29”).

 

1974. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, La cenerentola, La gazza ladra, L’Italiana in Algeri, Il signor Bruschino, L’assedio di Corinto. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 419.869-2 (46’55”).

 

1974. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, Guillaume Tell, La gazza ladra, La cenerentola, L’Italiana in Algeri, La cambiale di matrimonio, La scala di seta, Semiramide. Plovdiv filharmonisch orkest o.l.v. Russlan Raichev. Harmonia Mundi HMA 190.466 (72’54”).

 

1974/9. Ouvertures Guillaume Tell, Le siège de Corinthe, La Cenerentola, La gazza ladra, La cambiale di matrimonio, La scala di seta, Tancredi, Il signor Bruscino, Il Turco in Italia, L’inganno felice, Maometto II, Ricciardo e Zoraide,  Semiramide, Il viaggio a Reims, Il barbiere di Siviglia, L’Italiana in Algeri, Bianca e Falliero, Otello, Demetrio e Polibio, Eduardo e Cristina, Armida, Edipo a Colono, Ermione, Torvaldo e Dorliska, Sinfonia’s Al conventello, Di Bologna. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 434.016-2, 473.967-2 (3 cd’s, 3u. 30’27”).

 

1977. Ouvertures L’Italiana in Algeri, Il barbiere di Siviglia, Guillaume Tell, Semiramide, Il signor Bruschino, La gazza ladra. Boedapest symfonie orkest o.l.v. Adam Fischer. Hungaroton HRC 052. (55’18”).

 

1979. Ouvertures Elisabetta, regina d’Inhilterra, La scala di seta, Semiramide, Tancredi, Il Turco in Italia, Guillaume Tell. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. RCA 74321-68012-2.

 

1980. Ouvertures. Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 400.049-2 (56’39”).

 

1984. Ouvertures Guglielmo Tell, Il signor Bruscino, Il viaggio a Reims, La scala si seta; La gazza ladra, Il Turco in Italia en L’Italiana in Algeri Il barbiere di Siviglia, Torvaldo e Dorliska, La cambiale di matrimonio, Otello, Semiramide, La siège de Corinthe en Tancredi. Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 400.049-2 (56’39”) en 414.407-2  (56’30”) of samen 443.850-2 (2 cd’s).

 

1984. Ouvertures Tancredi, L’Italiana in Algeri, L’inganno felice, La scala di seta, Il barbiere di Siviglia, Il signor Bruschino, La cambiale di matrimonio, Il Turco in Italia. Orpheus kamerorkest. DG 415.363-2.

 

1986. Ouvertures Guillaume Tell, L’Italiana in Algeri, Il signor Bruschino, La cenerentola. Tancredi, Il barbiere di Siviglia, La scala di seta, Semiramide. Schots kamerorkest o.l.v. Jaime Laredo. Nimbus NI 5078, 7086 (64’43”).

 

1988. La scala di seta; Il barbiere di Siviglia, Semiramide, Il viaggio a Reims, Le siège de Corinthe, Guillaume Tell. Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.118-2 (52’09”).

 

1989. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, Semiramide, L’Italiana in Algeri, Guillaume Tell, La Cenerentola, La scala di seta en La gazza ladra. Europees kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 431.653-2 (61’03”). 

 

1989. Ouvertures La gazza ladra, Il barbiere di Siviglia, La cenerentola, Semiramide, La scala di seta, L’Italiana in Algeri, Il signor Bruschino, Guillaume Tell. Zagreb festival orkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.550236 (71’05”).

 

1990. Ouvertures La scala di seta, Il signor Bruschino, L’Iatiana in Algeri, Il barbiere di Siviglia, La gazza ladra, Semiramide, Guillaume Tell. London Classical Players o.l.v. Roger Norrington. EMI 754.091-2 (60’24”).

 

1991. Ouvertures La scala di seta, Semiramide, La gazza ladra, Guillaume Tell, Il barbiere di Siviglia, L’Italiana in Algeri, Il signor Bruscino, La cenerentola. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 430.307-2 (68’15”).

 

1992. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, Le siège de Corinthe, Otello, Maometto II, Semiramide, L’Italiana in Algeri. Philharmonia orkest o.l.v. Claudio Scimone. Erato 3984-24242-2 (2 cd’s, 2u. 09’27”).

 

1994. Ouvertures La scala di seta, L’Italiana in Algeri, Il barbiere di Siviglia, La gazza ladra, Semiramide, Le siége de Corinthe, Guillaume Tell. Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. RCA 09026-68139-2 (63’43”). 

 

1995. Ouvertures Guillaume Tell, Il signor Bruscino, Bianca e Falliero, Il barbiere di Siviglia, Armida, Semiramide, L’inganno delice, Matilde di Shabran. Scala orkest Milaan o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 448.218-2 (76’25”).

 

1997. Ouvertures Il barbiere di Siviglia, La cambiale di matrimonio, La centerentola, La gazza ladra, L’Italiana in Algeri, La scala di seta, Semiramide, Il Turco in Italia; Guillaume Tell. Sinfonia Varsovia o.l.v. Yehudi Menuhin. Classic fM 75605-57031-2 (73’18”).

 

2010. Ouvertures La scala di seta, Il signor Bruschino, L’inganno felice, L’Italiana in Algeri, Il Turco in Italia, Matilde di Shabran, Il barbiere di Siviglia, Guillaume Tell. Münchens kamerorkest o.l.v. Alexander Liebreich. Sony 88697-77141-2 (60’01”).

 

2011/2. Ouvertures Guillaume Tell, Eduardo e Cristina, L’inganno felice, La scala di seta, Demetrio e Polibio, Il signor Bruscino, Sigismondo, Sinfonia Di Bologna. Praags symfonie orkest o.l.v. Christian Benda. Naxos 8.570934 (58’16”).

 

Bewerking als harmoniemuziek

 

1990/1. L’Italiana in Algeri, La gazza ladra, Il barbiere di Siviglia, L’Inganno felice, La scala di seta. Otello, Tancredi, La cenerentola. Consortium Classicum. MDG 301.0393-2 (58’52”).

 

Video

 

1990. Ouvertures La scala di seta, La cenerentola, Il barbiere di Siviglia, Tancredi, La gazza ladra, L’Italiana in Algeri, Le siège de Corinthe, Semiramide, Il Turco in Italia, Guillaume Tell (met balletmuziek). Omroeporkest Stuttgart o.l.v. resp. Alberto Zedda, Uri Segal en Wolf-Dieter Hauschild. ArtHaus 100.721 (dvd).