Verg. Discografieën

RACHMANINOV: PIANOTRIO'S NR. 1 EN 2

RACHMANINOV: PIANOTRIO’S NR. 1 EN 2

De schaduw van Tchaikovsky achtervolgt dit tweetal Trio’s élégiaques. In het eerste komen zinswendingen voor uit diens trio en heel veel van de stijl en de benadering van zijn voorbeeld vinden we hier terug, wat helaas niet altijd van voordeel is. De virtuoze pianopartij domineert bijvoorbeeld de zwakkere strijkerspartijen nogal. Maar waar Rachmaninov daar vrij ingenieus mee omgaat weet hij dat vooral uit te buiten in het tweede trio dat ter herinnering aan Tchaikovsky’s dood werd geschreven.

Achtergronden

De dood van Tchaikovsky in novemer 1893 betekende voor Rachmaninov een grote tegenslag. Immers aan hem had hij zoveel hard nodige aanmoediging te danken. Net zoals Tchaikovsky op zijn beurt twaalf jaar eerder op de dood van Nikolai Rubinstein had gereageerd met een elegisch pianotrio schreef Rachmaninov eenzelfde werk dat na ruim een maand na volgens eigen zeggen ‘serieus, intensief en gewetensvol werken’ klaar was.

Zijn moeite werd beloond en net zoals Boris Pasternak in dat trio van Tchaikovsky ‘zoete verlangens’ meende te horen, is dat ook bij Rachmaninov het geval. Net als Tchaikovsky voorzag Rachmaninov dit trio van een variatiedeel over een thema uit zijn orkestfantasie De rots op. 7. Dat had een reden: Tchaikovsky had heel waarderende woorden over dat werk gesproken.

Later, in 1907, bracht de componist wat coupures aan in het driedelige werk en verving de zesde variatie die voor pianosolo was door een echt triogedeelte. Hij schrapte ook de alternatieve mogelijkheid om een harmonium te gebruiken. Tien jaar later volgden nog een paar wijzigingen.

Pianotrio nr. 1 kan worden beschouwd als een voorbereiding op het latere werk. Het ontstond in vier dagen, is keurig in sonatevorm en bleef ééndelig. Pas in 1947 verscheen het werk in druk.

De opnamen

Het is nogal voor de hand liggend om beide werken samen te kiezen. Mooi als de oudere opnamen zijn, pas met de komst van de uitgave van de Koreaanse pianist Yung Wook Koo, de Russische violiste Julia Sakharova en de IJslandse celliste Margrét  Árnadóttir werd een stel ver bovengemiddelde uitgaven ingeluid. Het gaat om jonge, heel geëngageerde musici die het karakter van deze werken juist aanvoelen zowel wat de inherente melancholie van het lento lugubre karakter als de felheid betreft. Het handigst is deze uitgave waarschijnlijk via Amazon te bestellen.

Tweede in aanmerking komende uitgave is die van het uit Viktor Yampolsky, Mikhail Tsinman en Natalia Savinova bestaande Moskou’s Rachmaninov trio. Dit drietal speelt al even stijlvol, gevoelig en superieur.

Dat juist ook bij Vladimir Ashkenazy de piano de hoofdrol vervult is niet zo verwonderlijk, zeker in aanmerking nemend dat zijn beide strijkerscollega’s Zsolt-Tihamér Visontay en Mats Lidström (nog) niet zo’n grote status hebben. Vooral in het tweede trio maakt het drietal een heel goede indruk, vooral ook omdat het de emoties van de muziek de juiste plaats geeft. 

Bij de opnamen va Trio nr. 1 is vooral die van het Kempf trio (Freddy Kempf, Pierre Bensaid en Alexander Chaushian) de moeite, bij die van Trio nr. 2 springen de opnamen van het befaamde, oude Oistrakh trio (Lev Oborin, David Oistrakh, Sviatoslav Knushevitzky) en van de betrekkelijke nieuwkomers Boris Berezosky, Dmitri Makhtin en Alexander Kniazev er heel positief uit.

Conclusie

Eigenlijk is het eenvoudig: waag u eens aan onbekende groten die een prachtprestatie leveren: de mensen rond Yung Wook Koo.

Discografie

1983. Borodin trio. Chandos CHAN 8341.

1986. Beaux Arts trio. Philips 420.175-2.

1992. Moskou’s trio. Chant du monde LDC 288065.

1994. Eleonora, Elvira, Alfia Bekova. Chandos CHAN 9329.

1994. Kopenhaags trio. Kontrapunkt 32187.

2000. Rachmaninov trio Moskou. Hyperion CDA 67178.

2001. Trio di Torino. Real Sound RS 051-0068.

2001. Yung Wook Koo, Julia Sakharova, Margrét Árnadóttir. Tavros EPT 4526.

2005. Valeri Grohovski, Eduard Wulfson, Dmitry Yablonsky. Naxos 8.557423.

2006. Lang Lang, Vadim Repin, Mischa Maisky. DG 479.05264 (12 cd’s).

2013. Trio Portici. Pavane ADW 7561.

2013, Vladimir Ashkenazy, Zsolt-Tihamér Visontay, Mats Lidström. Decca 478.5346.

Nr. 1

1995. Rachmaninov trio. Schwann 36400-2.

1999. Isabelle van Keulen, Alexander Rudin, Alexander Lonquich. TMD 200601.

2000. Barbican trio. Guild GMCD 7242.

2001. Storioni trio. Storioni Trio STA 030303.

2002. Kempf trio. BIS CD 1302.

2008. Trio Cracovia. DUX 0626.

2009. Trio Élégiaque. Triton TRI 331161.

2010. Gould trio. Champs Hill CHRCD 012.

2011. Trio d’ante Wenen. Gramola 98934.

Nr. 2

1958. Lev Oborin, David OIstrakh, Sviatoslav Knushevitzky. Mezhudra Kniga MK 417111, Mono 90596.

1973. Jevgeny Svetlanov, Leonid Kogan, Fedor Luzanov. Russian Revelation RD CD 10046.

1986. Trio Fontenay. Denon CO 1971.

1986. Tchaikovsky trio. Dynamic DC U 23.

1986. Schubert trio Wenen. Nimbus NI 6159 (2 cd’s).

1993. Pavel Serebryakov, Michail Vajman, Mstislav Rostropovitch. Czar 260306-2.

1993. Hamburgs pianotrio. DUX DUX 0206.

2004. Boris Berezovsky, Dmitri Makhtin, Alexander Kniazev. Warner 2564-61937-2.

2011. Denis Kozhukhin, Renaud Capuçon, Yan Levionnois. EMI 644.701-2 (3 cd’s).

Video

Nr. 1

2003. Igor Gruppman, Mark Kosower, Adam Neiman. VAI VAI 4396 (dvd).