Verg. Discografieën

RAVEL: DAPHNIS ET CHLOÉ

RAVEL: DAPHNIS ET CHLOÉ

 

Arcadisch is de Griekse mythologische wereld die  door Longos wordt geschilderd. Daarin komen we schaapherders, meisjes, piraten, de god Pan en uiteraard Daphnis en Chloé tegen. Daarin begeleidt Ravels geweldige muziek in spectrale orkestkleuren een door Fokine ontworpen balletscenario.  

 

Achtergronden

 

Weinig composities bezorgden Ravel zoveel kopzorg als zijn balletmuziek Daphnis et Chloé. De opdracht voor het werk arriveerde in 1909 van Sergei Diahilev van de Ballets Russes voor het eerste optreden van dat ensemble in Parijs.

In dezelfde tijd was Stravinsky bezig aan een andere opdracht van Diaghilev: de Sacre du printemps. Beide componisten raakten bevriend en Stravinsky herinnerde zich later ‘dat Ravel de enige was die de Sacre begreep’.

Ravel was vanzelfsprekend verguld en ging aan de slag met choreograaf Mikhail Fokine, maar hij voelde zich wat ongemakkelijk als gevolg van de nogal erotische aard van het scenario van Fokine. Zelfs nadat ze daarover een compromis hadden gesloten verliep het werk moeizaam. Hoewel bestemd voor het seizoen 1910, ging Daphnis et Chloé pas in 1912 in première met Karsavina en Nijinsky in de titelrollen. Als ballet was het werk maar een bescheiden succes, maar als zelfstandig muziekwerk kreeg het klassieke status. Bovendien is het werk eigenlijk onbetwist de kwalitatief beste Franse balletmuziek. En net zoals de Sacre van Stravinsky leeft Daphnis vooral voort in de concertzaal.

Zelf beschouwde Ravel het werk als zijn beste schepping; hij omschreef het als ‘een grote choreografische symfonie’ en als ‘een groots muzikaal fresco’. Volgens hem zorgde de strakke thematische constructie voor ‘symfonische homogeniteit’. Oordelen die men makkelijk kan onderschrijven.

Het dramatische element is erg sterk en het werk bruist van allerlei voorvallen die men niet eens in detail hoeft te kennen om enorm van deze muziek te genieten. De handeling wordt in de cd boekjes duidelijk omschreven en hoeft hier niet ook nog eens uit de doeken te worden gedaan.

Heel in het kort gaat het derde eeuwse pastorale romance van Longos over de twee gelieven Daphnis en Chloé uit de herderswereld waarbij Daphnis te maken krijgt met de mede aanbidder Dorcon en Chloé wordt ontvoerd door een stel piraten. Na de nodige verwikkelingen is er natuurlijk tot slot een happy end.

De uitbeelding van de zonsopgang – lever du soleil - aan het begin van het derde deel is een meesterlijke toonschildering: de houtblazers kringelen als nevel terwijl glanzende strijkers het toneel als het ware geleidelijk verlichten. De wilde overgave van de beide danses générales (in deel 1 en 3) behoren tot de opwindendste momenten uit de muziekliteratuur.

De luisteraar kan zich beperken tot de beide orkestsuites die werden samengesteld, maar dan doet deze zichzelf flink tekort. Want Daphnis en Chloé kan worden opgevat als een geweldig symfonisch gedicht met woordloos koor volgens strikt tonaal plan met gebruikmaking van slechts een paar motieven die tot een homogeen geheel worden gesmeed.

 

De opnamen

 

In Boston zorgde Charles Munch als altijd geïnspireerde vertolker van Franse muziek voor een vrij extraverte, maar best spannende en gevoelige versie. Bovendien was het orkest uit Boston zeker in 1955 het meest ‘Franse’ in de V.S. Er worden heel fraaie orkestkleuren getoond zonder dat de structuur is bedreigd en zonder een zweem sentimentaliteit te tonen.

Het was Pierre Monteux die in 1912 de première dirigeerde en met zijn jarenlange ervaring, zich bewust van ieder detail, behandelt hij het werk met de uiterste zorg: evenwichtig en helder. Elk belangrijk detail spreekt, de expressie is verfijnd, maar het mankeert ook niet aan innerlijke kracht. Wat verder bijdraagt aan het onverminderd grote succes van zijn opname uit 1959, is de symfonische samenhang die hij realiseert. Het kan imposanter en virtuozer, maar het communicatief verhalende karakter van het ballet komt bij hem heel effectief naar voren. Natuurlijk is ook zijn eerdere Amsterdamse zaalopname nog wel de moeite, al blijft die opnametechnisch wat achter.

Een soort connectie met de Parijse klankwereld die Ravel zelf nog moet hebben gekend, verzorgt André Cluytens, inclusies ‘saxofoonachtig’ klinkende hoorns en de zoet-zuur geparfumeerde houtblazers. Wellustig klinkt de muziek hier, maar het had wat virtuozer gemoeten.

Jean Martinon, voortreffelijk Ravelvertolker als hij is, laat geen ruimte voor een wazig impressionisme, maar zet de balletmuziek in heldere lijnen, heel lenig en soepel met sensuele onddertonen uit.

 

Een grote virtuositeit en een voorbeeldige geluidskwaliteit kenmerken de realisatie van Lorin Maazel in Cleveland; in Wenen wist hij het orkest niet gallisch en licht genoeg te laten klinken.

Het merkwaardige feit doet zich voor dat Bernard Haitink in Amsterdam alleen de suitevorm, maar nooit het volledige ballet opnam. Als gepredestineerd vertolker van Franse (impressionistische) muziek nam het geheel wel in Londen, Boston en Chicago op. Grote structuren zijn bij hem altijd in goede handen en hier toont hij ook bij herhaling een stevige greep op de ontwikkeling van het totaal. Het symfonische karakter wordt mooi belicht, er zijn mooie melodische gebaren. Het is moeilijk kiezen tussen het drietal, maar wanneer de opnamekwaliteit doorslaggevend is, wint Boston het.

Het was Charles Dutoit die met zijn nog Franser klinkende Canadese orkest Monteux dicht benaderde, geholpen door een nog mooier klinkende opname. Fijnzinnig, rijk aan detail, evenwicht en goed gecoördineerd brengt hij de muziek toegewijd tot leven. De climax uit lever du jour is hier een hoogtepunt.

Van Pierre Boulez beschikken we over twee versies. Waar zijn New Yorkse versie goed, maar niet geweldig uit de verf komt, is zijn Berlijnse in alle betrekkelijke koele afstandelijkheid duidelijk beter. De vertolking klinkt ervarener en hij heeft daar een echte toporkest ter beschikking waarmee hij ins sms verrassend (te) rustige tempi, maar wel heel zorgvuldig de melodiek vorm geeft. Toch zorgt ook hij voor best wat gecontrollerde climaxmomenten. Heel mooi zijn de wat op de achtergrond gehouden koorbijdragen (in New York waren deze te prominent).

Het beste compliment dat men Claudio Abbado kan maken, is dat hij met zijn vertolking (met hetzelfde orkest) Monteux dicht benadert. Hij laat het orkest met een frappant Frans accent ‘spreken’. De verbeeldingskracht viert hier hoogtij.

Natuurlijk heeft ook wat Simon Rattle in Birmingham laat horen hoog niveau, maar dat geldt ook voor Seiji Ozawa, André Previn, James Levine, Eliahu Inbal, Yan Pascal Tortelier, Kent Nagano elders in de muziekwereld actief: hun op ziczelf vaak goede interpretaties vallen af vergeleken met de beste overigen. Om van mindere goden maar te zwijgen.

Ook Riccardo Chailly maakt van die zonsopgang een grootse gebeurtenis. De dynamiek van zijn opname is nog groter dan bij Dutoit en zeker vergeleken met Monteux; dat komt het werk zeer ten goede. Wie het begin van het werk duidelijk wil horen, moet de volumeknop verder opendraaien, maar na een paar minuten beter weer terugzetten. Verderop is misschien de windmachine wat te enthousiast ingezet; de dansscènes klinken vlot en luchtig. Het orkest speelt voorbeeldig en laat bij vlagen meer dan gebruikelijk in het werk ontdekken.

Tot op vrij grote hoogte kan ook de gedecideerde, doorgloeide uitvoering van Michael Gielen meekomen. Bij Myung-Wha Chung valt veel te bewonderen. Finesse genoeg van zijn passend Franse ensemble, maar het ontbreekt helaas wat aan vaart en verve.

Iemand als Laurent Petitgirard heeft weliswaar een idiomatisch klinkend Frans orkest ter beschikking, maar weet met een redelijk gekarakteriseerde interpretatie toch niet de gewenste sfeer en spanning te bereiken. 

Voor een onverwachte aangename verrassing zorgt Jun Märkl met – inderdaad – een Frans orkest en een Duitse koor. De Naxos opname heeft demokwaliteit en de muziek heeft showkarakter in de meest positieve zin. Het orkest speelt op een krachtige manier mooi subtiel en beschikt bij de blazers over virtuoze musici. Zacht schitterende momenten (dageraad) wisselen zwierige (felle dansen) harmonieus af. Uitersten zijn vermeden. Het eindresultaat klinkt spectaculair.

Dan zijn daar beide Russische dirigenten waarvan men niet direct een volmaakte Ravel verwacht. Toch komen zowel Valery Gergiev als Yuri Temirkanov een heel eind. Gergiev zorgt om te beginnen als zo vaak voor een aangenaam aandoende frisson. Maar ook voor sfeer, karakter (zelfs loomheid) en drama. De blazers leveren prachtige bijdragen, mooie details en spanning genoeg. De muziek sprankelt verleidelijk.

En Temirkavov? Bij hem is zorgvuldigheid troef. Voeg daarbij flair, karakter en elegantie en er ontstaat een zeker niet geheel idiomatisch, maar wel interessant verfijnd en gaaf  geluidsbeeld.

 

Conclusie

 

Bij de oudere opnamen verdedigen Munch en Monteux hun positie nog succesvol. Daarna zijn het Chailly, Dutoit (opvallend veel Decca opnamen!) die prominent de aandacht vragen. Verder zijn daar Boulez (DG), Abbado, Gergiev en de markante Märkl die eindweegs boven het Daphnis maaiveld uitsteken.

 

Discografie

 

1953. Frans Omroeporkest en –koor o.l.v. Désiré-Emile Inghelbrecht. Documents Ballet Music 290499, Testament SBT 1264.

 

1955. Concertgebouworkest en Toonkunstkoor Amsterdam o.l.v. Pierre Monteux. Audiophile APL 101549, Music & Arts CD 812, Q Disc MCCL 97018.

 

1955. Boston symfonie orkest en New England Conservatoriun koor o.l.v. Charles Munch. RCA 82876-61388-2.

 

1956. Philharmonia orkest en -koor o.l.v. Guido Cantelli. Testament SBT 1017.

 

1957. Orkest en koor van de Parijse Opéra o.l.v. Manuel Rosenthal. Ades ADES 20563-2 (3 cd’s).

 

1959. Londens symfonie orkest en Covent Garden koor o.l.v. Pierre Monteux. Decca 475.7525, 478.3190,  Praga DSD 350073.

 

1960. Suisse romande orkest en koor o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 442.8321 (2 cd’s), 468.564-2 (2 cd’s).

 

1962. Parijs’ Conservatorium orkest en René Duclos koor o.l.v. André Cluytens. Testament SBT 1128.

 

1972. Concertgebouworkest en Nederlands Kamerkoor o.l.v. Kyrill Kondrashin, Philips 412.071-1 (lp).

 

1973. Cleveland orkest en Camerata singers o.l.v. Pierre Boulez. Sony SM3K 45842 (3 cd’s), SK 45960.

 

1974. Israel filharmonisch orkest en Rinat koor o.l.v. Gary Bertini. Helicon HEL 029648 (2 cd’s).

 

1974. Boston symfonie orkest en Tanglewood Festival koor o.l.v. Seiji Ozawa. DG 437.648-2, 476.8429.

 

1974. Koor en orkest van de Opéra Parijs o.l.v. Jean Martinon. EMI 967.734-2 (2 cd’s), 769.566-2.

 

1978. Cleveland orkest o.l.v. Lorin Maazel. Decca 480.6630 (2 cd’s).

 

1979. Londens filharmonisch orkest en John Alldis koor o.l.v. Bernard Haitink. LPO Live LPO 0059.

 

1980. Montréal symfonie orkest en -koor o.l.v. Charles Dutoit. Decca 400.055-2, 458.605-2.

 

1981. Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. André Previn. EMI 763.887-2.

 

1984. Weens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 415.360-2.

 

1987. Frans Nationaal orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 75001/4 (4 cd’s), Brilliant Classics 6430 (4 cd’s).

 

1988. Londens symfonie orkest en -koor o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.679-2, 459.439-2 (2 cd’s), 445.519-2, 458.605-2.

 

1989. Boston symfonie orkest en Tanglewood festival koor o.l.v. Bernard Haitink. Philips 426.260-2,  Decca 478.4740 (2 cd’s).

 

1990. Ulster orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 10251 (4 cd’s).

 

1991. Birmingham symfonie orkest en –koor o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.303-2, 602.315-2.

 

1992. Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Kent Nagano. Erato 4509-91712-2.

 

1993. Atlanta symfonie orkest en –koor o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80352.

 

1993. Berlijns filharmonisch orkest en Berlijns omroepkoor o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.9580 (2 cd’s), 447.057-2.

 

1993. Berlijns symfonie orkest en –omroepkoor o.l.v. Michael Schønwandt. Kontrapunkt 3215-2.

 

1994. Concertgebouworkest en Groot Omroepkoor o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 443.934-2.

 

1997. SWR Omroeporkest en Europa Kooracademie koor o.l.v. Michael Gielen. Hänssler HAEN 93197, Arte Nova 74321-63641-2.

 

2000. Brabants orkest en Brabant koor o.l.v. Marc Soustrot. Habeo 00/01. 

 

2004. Orkest en koor van de Franse omroep o.l.v. Myung-Wha Chung. DG 477.5706.

 

2006. Nationaal orkest van Bordeaux en Aquitaine met het Bordeaux Operakoor o.l.v. Laurent Petitgirard. Naxos 8.570075.

 

2007. Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Bernard Haitink. CSO Resound CSOR 901906, CSOR 901908.

 

2008. Nationaal orkest Lyon en MDR Omroepkoor o.l.v. Jun Märkl. Naxos 8.570992.

 

2008. Luxemburg filharmonisch orkest en Europa Kooracademie koor o.l.v. Branwell Tovey. Glor Classics GC 08141.

 

2009. Londens symfonie orkest en -koor o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live 0693, LSO 0696.

 

2011. Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Naxos 8.571211.

 

2012. Rotterdams filharmonisch orkest en Groot omroepkoor o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. BIS CD 1850.

 

2012. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. Signum SIGCD 310.

 

2013. Beethoven orkest Bonn en WDR Omroepkoor o.l.v. Stefan Blunier. MDG MDG 937-1863-6.

 

Pianobewerking

 

2000. Claire-Marie le Guay. Accord 461.946-2.

 

2013. Vincent Larderet. Ars ARS 38146.

 

Video

 

1959. Frans Nationaal Omroeporkest en –koor o.l.v. André Cluytens. EMI 490.124-9 (dvd).

 

1975. Orchestre de Paris en –koor  o.l.v. Jean Martinon. EMI 492.395-9 (dvd).

 

….. Berlijns filharmonisch orkest en Omroepkoor o.l.v. Claudio Abbado.TDK DV SG 1999 (dvd).