Verg. Discografieën

SCHUMANN: PIANOCONCERT (geactualiseerd)

SCHUMANN: PIANOCONCERT

 

Vijftien jaar lang trachtte Robert Schumann een pianoconcert te schrijven en faalde hij. Tenslotte slaagde hij wel, maar het vergde vier jaar voordat hij het werk naar tevredenheid had afgerond. De moeizame arbeid was echter best de moeite waard want het resultaat behoort tot de beste en populairste voortbrengselen in zijn soort. Bij de opnamen is derhalve ook keus te over.

 

Achtergronden

 

“Ik kan geen concert voor een virtuoos schrijven. Daarom moet ik wat anders bedenken.” Schumann hoopte aanvankelijk zelf op een loopbaan als pianovirtuoos, maar aan het eind van al;e pogingen die hij ondernam om zijn techniek te verbeteren, resulteerden in een verlamming van twee vingers aan zijn rechterhand. Gefrustreerd in zijn ambitie had hij het eerste tiental jaren van zijn loopbaan als componist gewijd aan het schrijven van pianomuziek. In die tijd ook ontwikkelde zich met horten en stoten zijn relatie met Clara Wieck, de hoogst begaafde pianistische dochter van zijn leraar Friedrich Wieck, die allerminst was ingenomen met een dreigend huwelijk.

Tussen 1828 en 1839 trachtte Schumann drie keer zonder succes om een pianoconcert te schrijven, maar ik 1839 ging hij nogmaals aan de slag met de bedoeling om het werk aan Clara op te dragen. Het jaar daarop, 1840, was een van de gelukkigste jaren uit Schumanns leven. Hij trouwde eindelijk met Clara en vierde zijn geluk onder andere met het componeren van veel liederen, daaronder de cyclussen Frauenliebe und –Leben, Dichterliebe, Myrthen en de beide Liederkreise op. 24 en op. 39. 

Hij begon ook andere orkestwerken te schrijven (twee symfonieën, de eerste en wat we nu kennen als de vierde). In mei 1841 componeerde hij een Fantasie voor piano en orkest in a. Toen zijn uitgever weigerde dat te publiceren,besloot hij er een volwaardig concert van te maken Later werd die het eerste deel van het pianoconcert door er een intermezzo en een finale aan toe te voegen, hoewel Schumann die Fantasie aanvankelijk als een zelfstandige compositie beschouwde. “Het gaat om iets tussen een symfonie, een concert en een grote sonate” luidde zijn eigen commentaar. Clara toonde zich op loyale manier enthousiast: “Ik speelde het stuk tweemaal en ik vind het geweldig!” Met een uiterste scherpzinnigheid (ongetwijfeld het soort inzicht dat haar tot zon groot pianiste stempelde) observeerde ze dat “de pianopartij heel fijntjes met de orkestpartij is verweven, zodat het ondenkbaar is dat de een zonder de ander kan bestaan.”

Dat was uiteraard ook precies de bedoeling. Schumann wilde een werk scheppen zoals de concerten van Mozart en Beethoven, waarin piano en orkest gelijkwaardige partners zijn, waarin goede dialogen voorkomen en waarbij alle instrumentale structuren even belangrijk zijn.

Liszt noemde het werk teleurgesteld een ‘concert zonder piano’ omdat het geen virtuoos showstuk is. Toch is het heel welsprekend vooral dankzij de intieme dialogen tussen solist en orkest. In zoverre stamt het enigszins af van Beethovens Pianoconcert nr. 4.

In de jaren hiervoor was het concert nogal een voorwendsel geworden voor pyrotechnisch vertoon van de kant van de solist. Schumann had een soort manifest gepubliceerd in de vorm van een kritiek van de nadrukkelijk op de solist geconcentreerde werken van Mendelssohn en de Duits-Tsjechische Ignaz Moscheles. De solist “moet de gelegenheid hebben om de rijkdommen van zijn instrument te exploiteren en om zijn kunst te vertonen, maar het orkest moet niet worden teruggedrongen in de rol van toeschouwer, het moet de gelegenheid krijgen om het tafereel te verlevendigen met zijn zeer diverse klankmogelijkheden.”

Ongelukkig genoeg bood de directe reactie op de eendelige Fantasie Schumann geen mogelijkheid om de concertvorm snel te herzien. Clara speelde de Fantasie met het Gewandhausorkest uit Leipzig medio augustus (een dag of tien voordat haar eerste kind werd geboren) maar geen enkele uitgever was bereid om het werk te publiceren. Het lag vier jaar verwaarloosd op een stapel totdat Schumann het in 1845 opdiepte en er een tweede deel (Intermezzo) en een finale aan toevoegde. Zo maakte hij er een driedelig pianoconcert van. De tussenliggende jaren waren het toneel geweest van een zenuwinstorting, maar desondanks schiep Schumann op briljante wijze een werk dat een samenhangend en goed georganiseerd geheel was.

Het volledige pianoconcert in a op. 54 ging in december 1845 in Dresden in première, natuurlijk opnieuw met Clara als soliste. Gek genoeg werd het werk niet aan haar opgedragen, maar aan de dirigent Ferdinand Hiller. Maar Clara was wel degene die zorgde dat het concert een vooraanstaande plaats in het repertoire kreeg. De aanvankelijke ontvangst was nogal lauw geweest tengevolge van de ontbrekende opgelegde virtuositeit van de solopartij. Clara noemde het een “grootschalig bravourstuk”, maar Liszt, de grootste virtuoos uit die dagen, bestempelde het als een “concert zonder piano”. Tenslotte kregen het melodische en dramatische flair de overhand en het is duidelijk dat Schumanns vormconcept grote invloed uitoefende op de concerten van Brahms.

Het eerste deel was dus aanvankelijk een zelfstandig stuk en daarom wekt het nauwelijks verbazing dat dit deel ongeveer de helft van het hele werk vormt. Het volgt naar de heersende mode de sonatevorm, maar qua uitwerking gaat het om een reeks variaties over twee thema’s die kort na elkaar worden voorgesteld na de zwierige “binnenkomst” van de solist. Van die beide thema’s is het eerste, dat bijna te schroomvallig is om een thema te worden genoemd, het meest cruciaal. De houtblazerssectie speelt op haast kamermuzikale wijze een dalend akkoord motief dat vervolgens door de piano wordt herhaald. Deze frase die is volgeladen met toespelingen op Clara en Beethovens Fidelio, punteert het hele eerste deel en keert in diverse ritmische vormen telkens weer terug in de overgang van het Intermezzo naar de Finale. En ook (hoewel omgekeerd) in de staccato frasen waarmee het Intermezzo begint en tenslotte nogmaals in het dalende motief uit het figuurtje dat de Finale voortstuwt.   

Het meer melodische thema aan het begin draagt de muziek naarmate het eerste deel zich verder ontwikkelt. Vaak neemt het orkest de melodische last op zich en laat het de piano over om te zorgen voor complexe, onopvallende begeleidingen. Maar wanneer de aandacht volop is gericht op de piano voert deze mooie dialogen met de klarinet of de hobo, met name in het lyrische Andante gedeelte. Schumann biedt de solist ruimte voor een cadens, maar de functie daarvan is deels om de muziek te laten terugkeren naar a-klein en die cadens vraagt meer om een melodisch vloeiende lijn en tempo oordeel dan om aandacht trekkende techniek.

Het Intermezzo is een simpel deel met melodische frasering die in evenwicht wordt gehouden door staccato figuurtjes. De piano voert gesprekken met de houtblazers en de cello. Net voor de overgang naar de Finale stort de muziek bijna in, maar als deze weer begint is er een mogelijkheid tot solistisch vertoon hoewel de pianist nog steeds begeleidt tijdens orkestrale passages. De orkestbehandeling ontkracht de bewering dat Schumann geen talent had om te orkestreren; het gebruik van de houtblazers en de uitgedunde strijkers draagt het stempel van een heel capabel orkestrator.

De tendens om dit werk te omschrijven als “een van de mooiste romantische concerten” zorgt meteen voor een van de grootste valkuilen voor de uitvoerenden. De solist moet twee scholen op uitvoeringsgebied met elkaar in overeenstemming brengen, richtingen die we globaal “klassiek” en “romantisch” kunnen noemen. Bovenmodale techniek is van vitaal belang, zelfs wanneer de solist een secundaire rol vervult, stelt de pianopartij hoge eisen. Maar een techniek waarbij de solist vooral de aandacht op zichzelf vestigt, is van nul en generlei waarde; het is nuttiger lastige dingen simpel te laten voorkomen. Er zijn ook eenvoudige frasen die veel nadruk en respect moeten krijgen; wat dat betreft is Schumann als Beethoven. Een succesvolle solist zal de beheersing en de intelligentie voor een late pianosonate van Beethoven moeten meebrengen, gekoppeld aan de techniek die door Liszt wordt geëist. Het is een lastige evenwichtsoefening en het is niet ongebruikelijk dat ook grote vertolkers zich te buiten gaan aan romantische gemaniëreerdheden en fraseringen die hier niet passen; anderen kunnen onbewogen en afstandelijk blijven waar iets meer engagement wordt gevraagd. Een echt grootse vertolking geeft niet alleen blijk van een grote en onzelfzuchtige techniek, maar ook van een overdosis interpretatief gevoel.

De solist is vanzelfsprekend niet in zijn eentje, maar omdat Schumanns gaven als orkestrator vaak worden onderschat, worden ook de eisen die aan de dirigent worden gesteld onderschat. Het orkest moet beschikken over een heel gamma van frenetieke tutti passages tot sobere, bijna kamermuzikale intensiteit als ander extreem. Zeker de houtblazers spelen een uiterst belangrijke rol. De zorg voor een passend orkestraal timbre is geheel de verantwoordelijkheid van de dirigent; in termen van tempo moeten de solist en de dirigent het roerend eens zijn. Verrassend is ook zo weinig dirigenten de dynamiek uit de partituur goed volgen, zeker in de rustiger gedeelten.

Sinds de introductie van de lp is dit concert altijd bij voorkeur gecombineerd met dat van Grieg, mogelijk ook omdat dit qua speelduur mooi overeen komt, omdat het in beide gevallen om romantische enkelingen van de componisten in kwestie is en omdat beide werken in mineur staan en beginnen met een zwierige pianosolo.  

 

De opnamen

 

Deze vergelijking dateert in principe uit februari 2006, toen de site nog jong was (en de auteur een stuk jonger). Nadien zijn nog heel wat opnamen verschenen en aanleiding tot actualiseren in de komst van een derde versie van Alfred Brendel.

Wie de lange lijst met opnamen rustig even beziet (het aantal uitgaven heb ik niet geteld en er ontbreken beslist ettelijke; niemand heeft ze alle gehoord, als er al aan te komen is), zal begrijpen dat het onmogelijk is om in het eindoordeel ‘de mooiste’ te noemen zonder andere, niet gehoorde, onrecht te doen. En dan te bedenken dat er nog een aantal niet heruitgeven versies op LP zijn.

Sommige dingen vallen wel op. Bijvoorbeeld dat de oudere solisten vaak meerdere opnamen nalaten en dat er zoveel volslagen onbekende namen tussen zitten. 

Hieronder is de oorspronkelijke, oude tekst uit 2006 gehandhaafd. In de Conclusie zijn nog wat namen van mooie uitschieters toegevoegd. 

Aan opnamen – recent en oud – geen gebrek, in feite is de keus veel te groot. Echt heel slechte versies zijn gelukkig nauwelijks te ontdekken, maar dat maakt het des te moeilijker om een shortlist samen te stellen. Tenslotte moeten zelfs ettelijke opnamen worden weggelaten waarvoor ik zelf om allerlei redenen groot respect heb en die me ooit veel voldoening gaven.

Maar eerst een paar opmerkingen en waarschuwingen. Gelukkig is de Columbia lp uit 1963 van Annie Fischer en Otto Klemperer op EMI weer op cd verkrijgbaar geworden. 

Een opname die op papier erg veelbelovend lijkt, maar die toch een lichte teleurstelling is tengevolge van het merkwaardig onzekere spel van de soliste. Een andere grootheid om te vermijden is hier Rudolf Serkin met een opgejutte versie waarin hij onsympathiek wordt begeleid door Eugene Ormandy. Teleurstellend is verder helaas ok Krystian Zimerman, wat des te verwonderlijker is omdat hij in wezen een geweldig, heel stijlvolle pianist is maar hier mogelijk werd overruled door Karajan (die ook een te zwaar stempel drukte op de lezing van Dinu Lipatti; twee jonge pianisten die onder zijn juk bezweken). Zimermans frasering is hier al te precieus.

Twee andere aristocraten aan de vleugel hebben verklankingen gegeven die evenmin de eindronde halen. Sviatoslav Richters  diverse versies zitten vol interessante details, ze zijn mooi gefraseerd, alleen alles meer in Richters dan in Schumanns geest. Hetzelfde kan worden opgemerkt over de lezingen van Artur Rubinstein, zeker die met Giulini, vol romantische trucjes en eigengereidheden.

Dichter in de buurt van de shortlist komen onder andere Radu Lupu en Previn met een geëngageerd, mild romantische uitvoering en de directere, levendiger Byron Janis met Skrowacewski op een cd die klanktechnisch nauwelijks ouderdomsverschijnselen vertoont.

Een bijzondere opname is de oeroude van Fanny Davies uit 1928; zij was leerlinge van Clara en haar voordracht brengt ons waarschijnlijk dichter in de buurt van wat Schumann zelf ooit moet hebben bedoeld. Alle bijgeluiden ten spijt straalt deze uitvoering – mede dankzij de heel positieve inbreng van Ansermet - een soort kernachtigheid uit die aan menige huidige romantischer visie ontbreekt.

Tot de vertolkingen die zeker nadere kennismaking lonen, maar die niet tot de shortlist doordingen, behoren de opnamen van bijvoorbeeld Van Cliburn, Cécile Ousset en Jorge Federico Osorio. Maar nadrukkelijker is dat het geval met onderstaande interpreten.

De Roemeense pianist Dinu Lipatti stierf op 33 jarige leeftijd in 1950 aan leukemie en iedereen is het er nog steeds over eens dat hij een van de beste pianisten uit zijn (korte) tijd was. Jammer genoeg liet hij weinig opnamen na, maar deze uit 1947 is wel heel bijzonder. Sommigen vonden Lipatti als een lichtelijk afstandelijke, Olympische speler, maar deze interpretatie zit vol vuur en poëzie. Er schuilt niet de geringste reserve in zijn inzet van het eerste kiemthema en hoewel hij zich in de passages die volgen enigszins inhoudt om zo ruimte rond de muziek te scheppen, warmt hij zelf mee op wanneer dat in de muziek gebeurt en hij wordt dan gepassioneerd geëngageerd. Het resultaat is pure magie van begin tot eind en destijds werden heel nieuwe perspectieven van het werk onthuld. Onvermijdelijk genoeg zijn er momenten dat de geluidskwaliteit te wensen overlaat, maar EMI heeft zijn uiterste best gedaan om het geluid zo goed mogelijk op te poetsen. Twijfels bestaan wel over de begeleiding door Karajan. Die is aan de extroverte, jachtige kant en laat de nodige subtiliteiten van de orkestratie verloren gaan.

Jevgeny Kissin droeg een live vertolking bij die lang niet mis is. Zijn aanpak klinkt nogal aristocratisch en waarschijnlijk is dat goeddeels het gevolg van de inbreng van Giulini. Kissins techniek laat uiteraard niets te wensen over en hij speelt met grote precisie en helderheid, ook wat zijn pedaalgebruik betreft. Ook zijn toucher is prachtig; er zijn geen bonkende basnoten in de linkerhand en elk arpeggio is precies en gelijkmatig. Achter al deze techniek gaan een goed oordeel en veel intelligentie schuil. Dat komt het beste uit in de cadens en de voortvarende realisatie van de Finale. Daarentegen overtuigt het Intermezzo niet helemaal. Natuurlijk speelt Kissin fraai, maar hij realiseert de melodische stroom van dit deel niet voldoende en is wat te afstandelijk hier. Misschien een gebrek aan ervaring bij zo’n jonge interpreet. Ook de orkestbegeleiding is bij vlagen te luid en wat pianissimo tussenwerpsels zouden moeten zijn, worden luide inmengingen. Niettemin: best het beluisteren waard.

Wie op zoek is naar een heel romantische visie moet Wilhelm Kempff en Pascal Devoyon eens proberen. Kempff ontwikkelt een schier eindeloze stroom dichterlijke gevoelens en de dialoog uit het Intermezzo is als een stiekem beluisterd intiem gesprek. De tempi zijn wat aan de langzame kant, maar Kubelik begeleidt uiterst sympathiek. De opname verraadt zijn ouderdom. De Denon cd klinkt om te beginnen beter. Zelfs in de solofrase aan het begin past Devoyon wat rubato en overpeinzende pauzes toe zonder dat zijn aanpak gemaniëreerd wordt. Maksymiuk maakt zo’n mooi opvangnet van de dialogen tussen de piano n de diverse orkestsecties dat deze prachtig tot leven worden gewekt. Dat is met name het geval in het Intermezzo, dat een en al melodieusheid is. De akoestiek van de opname helpt daarbij. De echo van de Augustinus kerk in Kilburn doet eerst wat ongewoon aan voor dit werk, maar pakt toch goed uit. De dromerige romantiek van het concert wordt zo namelijk mooi onderstreept en de piano klinkt niet zo prominent, wat ook in het voordeel van Devoyon is. Hoewel romantisch neigen Devoyon en Maksymiuk er teveel toe flamboyance te vermijden en wat dat betreft keert de akoestiek zich dan weer tegen hen. Op momenten waar het nodig is, zoals aan het begin van de finale, klinkt het geheel te gedempt.

De samenwerking van Maurizio Pollini en Claudio Abbado treft om twee redenen. Om te beginnen vinden beiden een draagvlak voor een aantrekkelijke mengeling van zinnelijke welsprekendheid en een strakke, formele aanpak. En verder kan men zich afvragen waar hier de grens verloopt tussen classicisme en romantiek, zo geïntegreerd is de aanpak. Etiketten om deze muziek precies in te delen, worden hier zinloos. Ook klanktechnisch is dit een prachtexemplaar.

Ook erg intellectueel is weer de benadering van Alfred Brendel, maar hij is wel fanatiek in de afwerking van details. Het eindresultaat is tamelijk koeltjes en afstandelijk.

Lars Vogt is ook een naam om in de gaten te houden zover het zijn stijlvolle en van het juiste soort verbeelding getuigende visie op dit werk etaleert. Een heel sympathieke versie, vooral ook dankzij de goed sluitende begeleiding van Rattle.

Murray Perahia maakte twee heel mooie opnamen van Schumanns concert. De eerste komt uit München en heeft Colin Davis als dirigent. Opnieuw komt direct de term Olympisch in gedachten bij het beluisteren van hun interpretatie. Maar het is ook een tweesnijdend zwaard, dat niet alleen de richting naar een feilloze techniek en aristocratische pianistiek wijst, maar dat ook duidt op afstandelijkheid, gebrek aan echte inzet. Hoe dan ook, Perahia’s zelfverzekerde en beheerste aanpak van de solopartij is waarschijnlijk ongeëvenaard qua techniek en helderheid. De analytische, Beethoveniaanse kant van Schumanns muzikale brein zal maar zelden zo goed zijn bediend. Dat wil overigens niet zeggen, dat Perahia een dorre, emotieloze voordracht geeft. Zijn soort helderheid benadrukt de melodische schoonheid van de bedachtzamer gedeelten en de dialoog met de houtblazers in het Andante gedeelte uit het eerste deel. Elk detail van Schumanns toch vrij ingewikkelde orkestratie wordt prachtig blootgelegd. De tempi die Davis op zulke momenten kiest, sluiten naadloos om de solopartij en de houtblazers uit het Orkest van de Beierse omroep verrichten haast wonderen. Alleen in de gepassioneerder momenten had wat meer vuur mogen worden gelegd. Ter compensatie is er de frisson van een live verklanking.

Perahia deed het later allemaal nog eens dunnetjes over, ditmaal in Berlijn met een nog fraaier orkest en een andere dirigent – Abbado – die ook zijn sporen heeft verdiend als Schumann vertolker. De latere versie klinkt met behoud van de positieve hierboven beschreven eigenschappen nog frisser, energieker aan. Er schuilt een hoge mate aan verfrissende gretigheid in de aanpak. Het is nu een stortvloed van inspiratie en schoonheden die over de luisteraar wordt uitgestort. Aan intimiteiten ontbreekt het al doende evenmin en aan genuanceerde frasering evenmin. De cadens lukte ideaal qua expressie en het coda van het eerste deel klinkt luchtiger dan gewoonlijk. Ook het Andante gedeelte is heel gracieus, maar het middengedeelte had iets warmbloediger gekund misschien. De finale klinkt met heel veerkrachtige tred. Ook de geslaagde opname draagt veel aan de hoge rang van deze verklanking bij.

Men kan argumenteren dat dit concert een werk is waarin Beethoven en Liszt elkaar ontmoeten en de eeuwige uitdaging voor de solist en de dirigent is dan om beide elementen voortdurend levend en in evenwicht te houden. Vrijwel niemand is dat zo goed gelukt als Stephen Kovacevich, alweer met Colin Davis als dirigent. Kovacevich beschikt natuurlijk over een voortreffelijke techniek, maar wat meer is: hij is ook gezegend met een toucher dat de fysieke inspanning van het pianospelen al heel makkelijk laat schijnen. Dat was een gave die ook de grote Josef Hofmann bezat: het vermogen om verbluffende loopjes quasi moeiteloos te spelen of kleine staccato tussenwerpsels die het nodige gewicht bezitten, maar die niet ingewikkeld gewelfd lijken en begeleidende figuren van de linkerhand die de kwaliteit bezitten van een milde, zilverachtige regen. Nergens wordt dat beter getoond dan in de manier waarop de pianist de geleidelijk vertragende, stotterende frasen waarmee het Intermezzo afbrokkelt speelt. Het eindigt met een overgang naar een nadrukkelijker, beleefd maar nooit zwaar toucher wanneer de overgangsfrase komt die ons terugbrengt naar het motief in de kern van het concert. Daarna volgt de aantrekkelijke, zonnige beginfrase weer, een hele omschakeling maar eentje die hier volmaakt wordt gerealiseerd.

Los van die techniek en dat fraaie toucher beschikt Kovacevich over een precies bij dit werk passende muzikale intelligentie. Het is haast al te simpel voor solisten om toe te geven aan romantische tendensen zoals rubato in de minuten aan het begin. Maar Kovacevich weerstaat die verleiding volkomen in de roep om aandacht aan het begin en smijt deze eruit als een heel gelijkmatige cascade en wanneer hij het eerste thema oppakt, de kern van het hele werk, tantaliseert hij de luisteraar door ruimte te laten aan elke frase, maar de grote lijn niet uit het oog te verliezen. Het tempo blijft exact, het is tenslotte te vroeg voor rubato, dat komt pas later, in het Intermezzo. Dat gevoel van precisie zorgt ook voor een superieure weergave van de cadens; de behandeling van de zware akkoordpassages die zo wezenlijk zijn in het eerste deel, bezit een eenvoud die veel bijdraagt aan hun grandeur.

De verdoeking op cd is zeer geslaagd. De piano is op de juiste momenten nadrukkelijk aanwezig maar drukt ook geen moment het orkest op de achtergrond en de “dialogen” uit het Intermezzo zijn vervuld van pathos gemengd met esprit. Davis zorgt voor een prachtige begeleiding met het BBC orkest. Ook hier prachtige bijdragen van de houtblazers; de dirigent laat zich in de Finale soms even gaan met romantische uitspattingen, maar dat pakt niet verkeerd uit. Uiteindelijk gaat het hier om een briljante synthese van de verschillende elementen uit de partituur, een echte realisatie van Schumanns muziek die bij iedere keer beluisteren door zijn combinatie van frisheid en dichterlijkheid weer wat nieuws laat horen.

Voor een de aandacht trekkende nieuwe uitgave zorgde de Noor  Leif Ove Andsnes die met de zorgzame dirigent Jansons voor een prachtige dialoog tussen solist en orkest zorgt. De solist speelt met het juiste romantische gevoel en veel finesse; hij is spontaan èn kernachtig en hij doet recht aan alle stemmingswisselingen. Het langzame deel klinkt gracieus, de finale is vitaal en vol joie de vivre.

 

Conclusie

 

Lang gold de Philipsopname van Kovacevich en Davis als een der  meest aanbevelenswaardige.  Maar geleidelijk verschenen steeds meer vrijwel gelijkwaardige alternatieven van Andsnes, Perahia, Pires, Värjon, Melnikov en daarachter Kissin en Vogt. Goede raad: probeer zelf eens wat te vergelijken om een persoonlijke keuze te maken, zeker is de koppeling een belangrijk punt vormt.

Bij de dvd’s is het natuurlijk vooral Argerich die opvalt.

 

Discografie

 

1923. Alfred Cortot met het Albert Hall orkest o.l.v. Landon Ronald. Biddulph LHW 021.

 

1927. Alfred Cortot met het Londens symfonie orkest o.l.v. Landon Ronald. Biddulph LHW 003, Dutton CDVS 1914, Naxos 8.110612.

 

1928. Fanny Davies met het Royal philharmonic society orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Dante Lys LYS 456. Pearl GEMMCD 9291.

 

1933. Yves Nat met symfonie orkest o.l.v. Eugène Bigot. DV Ply 500.181, Dante HPC 082.

 

1938. Myra Hess met orkest o.l.v. Walter Goehr. Dutton CDLX 7005, Naxos 8.110604.

 

1940. Emil von Sauer met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Arbiter 114, Music & Arts KISS 2061.

 

1941. Walter Gieseking met het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Karl Böhm. Naxos 8.111110.

 

1942. Walter Gieseking met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Disco Center Ply 500.502, Music & Arts CD 815, DG 427.779-2, Music & Arts CD 815.

 

1942. Arturo Benedetti Michelangeli met het Scala orkest Milaan o.l.v. Antonio Pedrotti. Teldec 8.43765, 9031-76439-2, Piano Library PL 211. 

 

1943. Artur Schnabel met het New York filharmonisch orkest o.l.v.

Pierre Monteux. Music & Arts 1111. 

 

1944. Claudio Arrau met het Detroit symfonie orkest o.l.v. Karl Krüger. Piano Library  PL 287, Dante Lys 9, Naxos 8.111265.

 

1946. Moura Lympany met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. SOMM BEECHAM 19.

 

1947. Dinu Lipatti met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 425.968-2.

 

1947. Noel Mewton Wood met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Walter Goehr. Dante HPC 106, 148.

 

1947. Artur Rubinstein met het RCA symfonie orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. Dante HPC 148.

 

1947. Artur Rubinstein met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. Dante HPC 148.

 

1948. Arturo Benedetti Michelangeli met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Notes PCP 11027, Aura AUR 215-2.

 

1948. Dinu Lipatti met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 769.792-2, 763.497-2, 767.163-2, Philips 456.892-2 (2 cd’s).

 

1949. Walter Gieseking met het Symfonie orkest van de Hessische omroep o.l.v. Kurt Schröder. Tahra TAH 409/12 (4 cd’s).

 

1951. Alfred Cortot met het RIAS symfonie orkest Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. Melodram MEL 18018, Audite 95.498.

 

1951. Walter Gieseking met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Günther Wand. Medici Arts MM 017-2.

 

1951. Clara Haskil met het Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Philips 420.851-2, 426.964-2 en 442.631-2 (4 cd’s).

 

1951. Myra Hess met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. As Disc 627.

 

1951. Guiomar Novaes met het Weens symfonie orkest o.l.v. Otto Klemperer. Vox CDX 2.5501.

 

1953. Claudio Arrau met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Victor de Sabata. Arlecchino ARL 54.

 

1953. Walter Gieseking met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.597-2.

 

1953. Clara Haskil met het Residentie orkest o.l.v. Paul Kletzki. Tahra TAH 540.

 

1953. Benno Moisewitsch met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Ackermann. Testament SBT 1187.

 

1953, Sviatoslav Richter met het Moskou’s omroeporkest o.l.v. Alexander Gauk. Andromeda ANDRCD 5026 (2 cd’s), Urania SP 4231.

 

1954. Monique Haas met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 567.

 

1954. Jan Panenka met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karl Ancerl. Praga 254.000/1, 256.000.

 

1955. Wilhelm Backhaus met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Decca 421.470-2.

 

1955. Arturo Benedetti Michelangelo met het Warschau nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Witold Rowicki. Altara ALT 1007.

 

1955. Nikita Magaloff met het Frans Nastionaal orkest o.l.v. Josef Krips. Arkadia CDHP 59.

 

1956. Arturo Benedetti Michelangeli me het orkest van de Italiaans-Zwitserse omroep o.l.v. Hermann Scherchen. Urania SP 4250, Tahra TAH 631.

 

1956. Friedrich Gulda met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Volkmar Andreae. Decca 433.628-2, 436.507-2.

 

1956. Clara Haskil me het Stedelijk orkest Straatsburg o.l.v. Carl Schuricht. Music & Arts CD 1126.

 

1956. Clara Haskil met het Suisse romande orkest o.l.v.Ernest Ansermet. Clave 50-2408.

 

1956. Julian von Karolyi met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Gika Zdravkovitch. Doremi DHR 7984.

 

1956. Artur Rubinstein met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. RCA RD 86255.

 

1956. Cutner Solomon met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert Menges. EMI 767.735-2, Testament SBT 1231.

 

1956. Friedrich Wührer met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Hermann Abendroth. Berlin Classics 2052-2.

 

1957. Claudio Arrau met het Philharmonia orkest o.l.v. Alceo Galliera. Testament SBT 1233.  

 

1957. Leonard Pennario met het Londens symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. RCA 74321-21284-2.

 

1957. Sviatoslav Richter met het Nationaal filharmonisch orkest Warschau o.l.v. Witold Rowicki. DG 427.198-2, 447.440-2.

 

1957. Artur Rubinstein met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Rudolf Schwarz. BBC Legends BBCL 4152-2.

 

1958. Felicia Blumenthal met het Weens Pro musica orkest o.l.v. Hans Swarowsky. Vox TUX CD 1045, Brana BR 0016.

 

1958. Annie Fischer met het WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Joseph Keilberth. ICA Classics ICAC 506-2.

 

1958. Myra Hess met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC BBCCL 4178-2.

 

1958. Sviatoslav Richter met het USSR Staats symfonie orkest o.l.v. George Georgescu. Doremi DHR 789-2.

 

1958. György Sebök met het Pasdeloup orkest o.l.v. Louis Frémaux. Teldec 0630-12820-2.

 

1958. Cutner Solomon met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert Menges. EMI 763.050-2.

 

1958. Artur Rubinstein met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Josef Krips. Philips 456.958-2 (2 cd’s).

 

1959. Hans Richter Haaser met het Weens symfonie orkest o.l.v. Rudolf Moralt. Belart 450.044-2.

 

1959. Sviatoslav Richter met Nationaal filharmonisch orkest Warschau o.l.v. Witold Rowicki. DG 427.198-2.

 

1960. Geza Anda met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 415.850-2, 439.427-2.

 

1960. Wilhelm Backhaus met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Günther Wand. Decca 433.899-2.

 

1960. Eugene Istomin met het Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SMK 64489.

 

1960. Van Cliburn met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Regis RRC 1391.

 

1960. Van Cliburn met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA GD 60420, 09026-62691-2, Testament SBT 1460 (2 cd’s).

 

1960. Leon Fleisher met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony MPK 44849.

 

1961. Annie Fischer met het Omroeporkest Keulen o.l.v. Joseph Keilberth. Dante HPC 101.

 

1961. Eugene Istomin met het Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter, CBS CD 42024.

 

1961. Sviatoslav Richter met het Opera orkest Monte Carlo o.l.v. Lovro von Matacic. EMI 767.197-2, 747.164-2.

 

1962. Claudio Arrau met het NDR Symfonie orkest o.l.v. Rafael Kubelik. West Hill Radio Archives WHRA 6050.

 

1962. Arturo Benedetti Michelangeli met het Omroeporkest Rome o.l.v. Gianandrea Gavazzeni. Hunt HUNTCD 505, Nuova Era 013.6341.

 

1962. Byron Janis met het Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Stanislas  Skrowaczewski. Mercury 432.011-2.

 

1963. Géza Anda met het SWR Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Ernest Bour. Hännsler CD 94.208.

 

1963. Claudio Arrau met het Concertgebouworkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Philips 426.079-2. 

 

1963, Vladimir Ashkenazy met het Londens symfonie orkest o.l.v. Uri Segal. Decca 417.555-2, 458.628-2.

 

1963. Wilhelm Backhaus met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Stradivarius STR 10050.

 

1963, Annie Fischer met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.448-2, 764.145-2.

 

1963. Julius Kätchen met het Israël filharmonisch orkest o.l.v.  Ivan Kertesz. Decca 466.542-2.

 

1964. Artur Rubinstein met het Alessandro Scarlatti orkest Napels o.l.v. Franco Caracciolo. Hunt HUNTCD 515, Arts 43081-2.

 

1964. Rudolf Serkin met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 46543, 60324.

 

1966. Richard Goode met het Milanees omroeporkest o.l.v. Franco Caracciolo. Nuova Era 6721-DM

 

1967. Claudio Arrau met het Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. RCO Live RCO 06004.

 

1967. Arturo Benedetti Michelangeli met het Omroeporkest Stockholm o.l.v. Segiu Celibidache. Arkadia HP 952.1.

 

1967. Malcolm Frager met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chesky CD 52.

 

1968. Nelson Freire met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v.Rudolf Kempe. CBS 72713.

 

1968. Artur Rubinstein met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Zubin Mehta. Music & Arts CD 655.

 

1970. Stephen Kovacevich met het BBC symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 412.923-2, 438.380-2, 446.192-2, 462.182-2.

 

1970. Yvonne Lefébure met het ORTF filharmonisch orkest o.l.v. Paul Paray. Solstice SOCD 55.

 

1971. Vladimir Ashkenazy met het New York filharmonisch orkest o.l.v. William Steinberg. Inta’glio INCD 7611.

 

1971. John Ogdon met het Philharmonia orkest o.l.v. Paavo Berglund. Harmonia Mundi HMA 190.061, EMI 762.859-2.

 

1972. Sviatoslav Richter met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. Orfeo C 867.121 B.

 

1973. Wilhelm Kempff met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 439.476-2.

 

1973. Radu Lupu met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 417.728-2, 466.383-2, Philips 456.895-2.

 

1973. Roberto Szidon met het Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Bruno Maderna. Arkadia CDMAD 026.1.

 

1974. Daniel Barenboim met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Dietrich Fischer-Dieskau. EMI 764.626-2, 569.692-2, 767.521-2 (2 cd’s).

 

1974. Maurizio Pollini met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 471.363-2.

 

1975. Emil Gilels met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Andante 152/3.

 

1976. Ivan Moravec met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Neumann. Supraphon SU 110650-2, 2 SUP 0012.

 

1976. Rudolf Serkin met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Fritz Rieger. Melodram GM 4.0054 (4 cd’s).

 

1977: Claudio Arrau met het Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 241.

 

1977. Horacio Gutierrez met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 252.125-2.

 

1977. Elisso Virsaladze met het Mosou’s Staats filharmonisch orkest o.l.v. Dmitri Kitajenko. Melodiya MEL CD 10.01819.

 

1978. Martha Argerich met het Nationaal symfonie orkest Washington o.l.v. Mstislav Rostropovitch. DG 453.567-2.

 

1979. Alfred Brendel met het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. Philips 412.251-2, 420.052-2, 446.925-2 (5 cd’s).

 

1980. Martha Argerich met Nationaal Opera orkest Warschau o.l.v.  Kazimierz Kord. Accord ACD 020. 

 

1980. Claudio Arrau met het Boston symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.874-2.

 

1980. Peter Rösel mer=t het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v.Kurt Masus. Ars vivendi 210.0111.

 

1981. Krystian Zimerman met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.015-2.

 

1982. Veronica Jochum met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 487.

 

1982. Stephen Kovacevich met het BBC Symfonie orkest o.l.v.  Colin Davis. Philips 446.192-2.

 

1982 . Arturo Benedetti Michelangeli met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 477.8569.

 

1982. Tamas Vásáry met Northern sinfonia. ASV CDQS 6003.

1983. András Schiff met het Concertgebouworkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 411.942-2.

 

1984. Jorge Bolet met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. BBC Legends BBCL 4251-2.

 

1984. Justus Frantz met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 415.358-2, 423.989-2, 427.819-2,  423.099-2 (3 cd’s), 435.510-2 (5 cd’s).

 

1984. Cécile Ousset met het Londens symfonie orkest o.l.v. Kurt Masur. EMI 471.691-2, 569.859-2.

 

1985. Jorge Bolet met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 412.112-2, 430.719-2, 448.235-2.

 

1985. Sviatoslav Richter met het Orkest van de Nationale OPera Monte Carlo o.l.v. Lovro von Matacic. EMI 747.164-2.

 

1986. Israel Margalit met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Chandos CHAN 8546, CHAN 7070.

 

1987. Dmitri Alexeyev met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. EMI 764.451-2.

 

1987. Cristina Ortiz met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Lawrence Foster. Pickwick CDRPO 5004.

 

1988. Richard Goode met het Omroeporkest Milaan o.l.v. Franco Caracciolo. Nuova Era D 6721.

 

1988. Jenö Jandó met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. András Ligeti. Naxos 8.550118, 8.557547.

 

1988. Israela Margalit met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bryden Thomson. Chandos CHAN 7070 (2 cd’s).

 

1988. Murray Perahia met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Sony 44899, Philips 456.922-2 (2 cd’s).

 

1989. Maurizio Pollini met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.771-2, 471.353-2, 445.522-2.

 

1989. Sequeira Costa met het Gulbenkian orkest Lissabon o.l.v. Stephen Gunzenhauser. Naxos 8550.277, 8.501056.

 

1990. Cathérine Collard met het Monte-Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabachnik. Lyrinx

 

1990. Henri Goraleb met het Luxemburgs omroeporkest o.l.v. Louis de Froment. Forlane Fioretti 014.

 

1990. Byron Janis met het Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Stanislav Skrowacewski. Mercury 432.011-2.

 

1990. Cécile Ousset met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. EMI 754.157-2.

 

1990. Seta Tanyel met het Londens symfonie orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. Collins 911.1322-71.

 

1991. Daniel Barenboim met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 557.417-2.

 

1991. Brigitte Engerer met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Emmanuel Krivine. Denon CO 75290.

 

1991. Alicia de Larrocha met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-61279-2.

 

1991. Louis Lortie met het Philharmonia orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9061, CHAN 10603.

 

1991. Christian Zacharias met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Hans Vonk. EMI 565.470-2 (5 cd’s).

 

1992. Martha Argerich met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 04509-90696-2.

 

1992. Bella Davidovich met het Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos 3091, 3146 (4 cd’s).

 

1992. Thomas Lorango met het New Brandenburg collegium o.l.v. Anthony Newman. Newport 60.034-2.   

 

1992. Ivan Moravec met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. Dorian DOR 9017-2.

 

1992. Jorge Federico Osorio met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Enrique Bátiz. ASV QS 6092.

 

1992. Shoko Sugitani met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Gerard Oskamp. Verdi AU 32107.

 

1992. Oliver Trendl met het Brno Staats filharmonisch orkest o.l.v. Leos Svárovsky. Thorofon CTH 2178.

 

1992. Lars Vogt met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.746-2.

 

1992. Jevgeny Kissin met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony SK 52567.

 

1993. Michel Dalberto met het Weens symfonie orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 75859.

 

1993. Bella Davidovich met het Opera orkest Seattle o.l.v. Gerard Schwartz. Delos DE 3146. 

 

1993. Jean Marie Luisada met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. DG 439.913-2.

 

1994. Martha Argerich met het Europees Kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-90696-2.

 

1994. Agnès Berdugo met het Ile Saint-Louis orkest o.l.v. Lionel Stoléru. Pierre Verany PV 730101.

 

1994. Cyprien Katsaris met het Japans filharmonisch orkest o.l.v. Cristian Mandeal. Piano 21 P21-036-A.

 

1994. Amalie Malling met het Deens nationaal omroeporkest o.l.v. Michael Schönwaldt. Chandos 9375.

 

1994. Murray Perahia met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony 64577.

 

1994. Regina Shamvili met het Nationaal symfonie orkest Ecuador o.l.v. Alvaro Manzano. Gallo CD 859.

 

1995. Enrica Ciccarelli met het Montpellier filharmonisch orkest o.l.v. Friedemann Layer. Agora AG 014.

 

1995. Hélène Grimaud met het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. David Zinman. Erato 0630-11727-2.

 

1996. Andreas Staier met het Orchestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1555.

 

1996. Lars Vogt met het BBC Schots orkest o.l.v. Martyn Brabbins. BBC MM 278.

 

1997. Alfred Brendel met het Philhamonia orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Philips 462.321-2.

 

1997. Maria Joao Pires met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado. DG 463.179-2.

 

1998. Benedetto Lupo met het Symfonie orkest van Svizzera italiana o.l.v. Peter Maag. Arts Music 47543-2.

 

2000. Hélène Grimaud met de Staatskapel Dresden o.l.v. Esa-Pekka Salonren. DG 477.5719.

 

2000. Christian Zacharias met het Lausanne kamerorkest.MGG MDG 340-1033-2.

 

2001. Alfred Brendel met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Decca 483.3288.

 

2001. Paolo Giacometti met het Gelders orkest o.l.v. Michel Tilkin. Channel Classics CCS 17898.

 

2001. Clara Würtz met het NDR Omroeporkest o.l.v. Arie van Beek. Brilliant Classics 99791.

 

2002. Leif Ove Andsnes met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 557.486-2.

 

2002. Brigitte Engerer met het Regionaal orkest Cannes o.l.v. Philippe Bender. Empreintes digitale ED 13146.

 

2004. Franz Vorraber met het Leipzigs kamerorkest o.l.v. Morten Schuldt-Jensen. Thorofon CTH 2583.

 

2006. Idil Biret met het Bilkent symfonie orkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.571270.

 

2006. Evgeny Kissin met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. EMI 382.879-2.

 

2006. Alexander Meinel met de Erzgebirgsche Philharmonia Aue o.l.v. Naoshi Takahashi. Querstand VKJK 0633.

 

2006. Ivan Drenikov met het Plovdiv filharmonisch orkest o.l.v. Dobrin Petrov. Sanctuary CD RSN 3094.

 

2007. Pascal Devoyon met  het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jerzy Maksymiuk. EMI 28368.

 

2007. Laure Favre-Kahn met het Orchestre de Bretagna o.l.v. Grzegorz Nowak. Transart TR 158.

 

2007. Marián Lapšanský met het Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava o.l.v. Bystrik Rezucha. Bella Musica 312070.

 

2008. Martin Helmchen met het Straatsburg filharmonisch orkest o.l.v. Marc Albrecht. Pentatone PTC 5186-333. 

 

2008. Marietta Petkova met het Noord Nederlands orkest o.l.v. Michel Tabachnik. Bloomline BS 10-087.

 

2008. Howard Shelley met het Orkest van Opera Noord. Chandos CHAN 10509.

 

2009. Oleg Marshev met het Zuid Jutland symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ziva. Danacord DACOCD 688.

 

2009. Lev Vinocour met het ORF Omroeporkest o.l.v. Johannes Wildner. RCA 88697-65877-2 (3 cd’s).

 

2010. Davide Cabassi met het Haydn orkest di Bolzano e Trento o.l.v. Gustav Kuhn. Col Legno WWE 60017.

 

2010. Rebecca Chaillot met het Ensemble Parisien. Pro Musica SDRM PM 004.

 

2010. Etsuko Hirosé met het Orkest de Pau Pays de Béarn o.l.v. Fayçal Karoul/ Mirare MIR 135.

 

2010. Margarita Höhenreiter met het Weens symfonie orkest o.l.v. Fabio Luisi. Solo Musica SM 189.

 

2010. Gerhard Oppitz met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Marc Andreae. Tudor 7181.

 

2010. Florian Uhlig met het Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Christoph Poppen. Hänssler CD 93.264.

 

2011. Angela Hewitt met het Duits Symfonie orkest Berlijn o.l.v. Hannu Lintu. Hyperion CDA 67885.

 

2011. Sophie Pacini met de Staatsfilharmonie Rheinland-Pfalz o.l.v. Radoslaw Szulc. Onyx 4088. 

 

2011. Miki Yumihari met het Duits symfonie orkest Berlijn o.lv. Christian Arming. Hsrmonia Mundi HMC 90.5270.

 

2012. Martha Argerich met het Orkest van de Italiaans-Zwitserse omroep o.l.v. Alexander Vedernikov. DG 477.9884 (4 cd’s).

 

2012. Janne Mertanen met het Gävle symfonie orkest o.l.v. Hannu Kolvula. Alba ABCD 356.

 

2012. Francesco Piemontesi met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Naïve V 5327.

 

2014. Alexander Melnikov met het Freiburgs Barokorkest o.l.v. Pablo Heras-Casado. Harmonia Mundi HMC 90.2198.

 

2014. Maria João Pires met  het London schools orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. LSO 0765.

 

2015. Ingrid Fliter met het Schots kamerorkest o.l.v. Antonio Méndez. Linn CKD 555.

 

2015. Stephen Hough met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Andris Nelsons. Hyperion CDA 68099.

 

2015. Jan Lisiecki met het Orkest van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Antonio Pappano. DG 479.5327.

 

2015. Martin Stadtfeld met het Hallé orkest o.l.v. Mark Elder. Sony 888750-5791-2.

 

2015. Dénes Várjon me het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Heinz Holliger. Audite 97.617.

 

Video

 

1963. Claudio Arrau met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. George Hurst. EMI DVB 492.838-9 (dvd).

 

1976. Emil Gilels met het USSR STaatsorkest o.l.v. Vladimir Verbitsky. VAI 4471 (dvd).

 

1977. Martha Argerich met het CBC symfonie orkest o.l.v. Franz-Paul Decker. VAI 4210 (dvd).

 

1984. Annie Fischer met het NDR Omroeporkest o.l.v. Woldemar Nelsson. Doremi DHR 7933-5 (dvd).

 

1988. 1988. Jenö Jandó met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. András Ligeti. Naxos 2.110313 (dvd).

 

1991. Daniel Barenboim met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergio Celibidache. Euro Arts 206.658-8 (dvd).

 

2001? Martha Argerich met het Württembergs Staatsorkest o.l.v. Jörg Färber. Medici Arts 307.342-8 (dvd).

 

2006. Martha Argerich met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Euro Arts 205.549-8, 205.606-8 (dvd).