Verg. Discografieën

SAINT-SAÉNS: CARNAVAL DES ANIMAUX

SAINT-SAËNS: LE CARNAVAL DES ANIMAUX 

Musici en met name componisten hebben zich altijd voor dieren – en niet alleen voor vogels – geïnteresseerd omdat zij als levende wezens ook geluiden produceren. Camille Saint-Saëns ontwierp een “Grote zoölogische fantasie”, Le carnaval des animaux die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn populairste werk is. Des te merkwaardiger is dat de componist destijds heeft verboden om dit gelegenheidswerk gedurende zijn leven ooit uit te voeren; hij schaamde zich ervoor. Er ligt derhalve een merkwaardige geschiedenis ten grondslag aan deze muzikale menagerie.

Achtergronden

Merkwaardig dat Saint-Saëns zo’n pretstuk schreef in hetzelfde jaar dat zijn bloedserieuze 3e Symfonie – de Orgelsymfonie - ontstond, een werk dat lang werd beschouwd als een van de beste werken uit het Franse symfonische repertoire. Maar voor wie meer aan de weet wil komen over Saint-Saëns’ populaire “grote zoölogische fantasie”, krijgt gewoon een nieuw voorbeeld voorgeschoteld van de fascinerende catalogus excentriciteiten die het karakter van de componist en de mens Saint-Saëns bepaalden.

Sinds de jaren waarin hij op het podium werd geschopt als drie jaar oud wonderkind via zijn periode als innovator en kampioen van de modernen (Liszt en Wagner voorop) tot zijn zich geleidelijk ontwikkelende angst over de ontwikkeling van de nieuwe muziek (hij verachtte zowel Debussy als Richard Strauss en was ontzet na de première van Stravinsky’s Sacre in 1912) bleef hij in zijn dubbele hoedanigheid als pianist/organist en componist constant prestaties op hoog niveau leveren. In zijn lange leven componeerde hij volgens eigen zeggen als “een appelboom die appels produceert” en toen hij in 1921 op 85-jarige leeftijd overleed, had hij ruim driehonderd werken op zijn naam gebracht.

Maar ook al nam hij zijn muzikale loopbaan best serieus, hij was ook bekend als grappenmaker. Hij was de gangmaker tijdens muzikale soirees met zijn grappen en grollen die vaak met bijtende ironie waren gekruid. In Rusland danste hij ooit een ter plekke geïmproviseerd ballet met Tschaikovsky terwijl Anton Rubinstein hen op de piano begeleidde en in de Parijse woning van de zangeres Pauline Viardot, de gevierde minnares van de novellist Iwan Toergenjef was zijn pièce de résistence om een blonde krullenpruik en een mutsje op te zetten om vervolgens falsetto de Juwelenaria uit Gounods Faust te zingen. En alsof dat niet genoeg was, wormde hij zich in een roze maillot om zich door dr. Toergenjef te laten ontleden.

Voor een dergelijke luchthartige soiree bedacht Saint-Saëns tijdens een vakantie in Oostenrijk in 1886 zijn Carnaval des animaux. Het werk was bedoeld als een verjaardagsverrassing voor de cellist Charles Lebouc en zijn jaarlijkse Mardi Gras optreden. De beroemde uitbeelding van de zwaan voor cello en piano was daarvoor speciaal bestemd. De privé voorstelling werd een paar dagen later gevolgd door een tweede voor de “Société de la trompette”. Liszt, die toen net in Parijs verbleef, hoorde daarover en vroeg Madame Viardot of hij het werk nogmaals bij haar thuis kon horen en zien. Dus vond een derde voorstelling plaats op 2 april.

Niettemin duurde het tot 25 februari 1922, een paar maanden na de dood van Saint-Saëns, voordat de eerste openbare uitvoering van het hele werk plaatsvond en ook voordat het eindelijk kon worden gepubliceerd. De reden? De componist was wijs genoeg om te beseffen dat wanneer anno 1886 Le carnaval voor het grote publiek paradeerde het best eens zo zou kunnen zijn, dat daardoor het gezag en het respect dat zijn serieuze composities genoten best eens zou kunnen worden ondermijnd. Derhalve verbood hij uitvoeringen tijdens zijn leven omdat die zijn reputatie schade konden berokkenen. Zo bezien was hij dus helemaal niet zo dom en gek. Later pas overtroffen de populariteit van onder andere Le carnaval des animaux, de Danse macabre en de Havanaise die van zijn andere, “serieuze” werken zoals de 3e Symfonie, het 2e Pianoconcert, het 1e Celloconcert en het 3e Vioolconcert.

Dat het Dierencarneval zo bekend en populair werd bij jong en oud is niet alleen te danken aan het feit dat het werk regelmatig op concertprogramma’s verschijnt en dat er heel wat opnamen van zijn gemaakt, maar ook omdat het – geheel of fragmentarisch – een gewild onderwerp is voor film soundtracks en reclamespots op TV om van alles aan te prijzen: van auto’s via mineraalwater tot diepvries kippen. Saint-Saëns zou haast nog eens een ultieme grap moeten uithalen door zich voor ieder zichtbaar in zijn graf om te draaien wanneer hij toegang heeft tot de hemelse breedbeeld TV.

Ondanks het feit dat de veertien vignetten voor 2 piano’s en klein orkest uit het werk oorspronkelijk waren geschreven om de lachlust van de toehoorder te wekken en dit nog steeds lukt zonder toegevoegd commentaar dankzij Saint-Saëns’ ironische humor, zijn knappe instrumentatie en muzikale parodieën, zijn in de loop der tijd allerlei verbindende teksten geschreven om het geheel nog explicieter te maken. In het Nederlands taalgebied was er destijds een geestige versie van Kees Stip, ook Willem Duys bezondigde zich aan een versie. Bekender zijn de Engelse versregels van Ogden Nash, die later op verzoek van Leonard Slatkin door Peter Schickele werden geactualiseerd voor een Oudejaarsavond concert door het New York filharmonisch orkest in 1961. Minder geslaagd zijn de teksten van Johnny Morris op een alternatieve Naxos cd. Wel weer leuk zijn de Duitse teksten van Loriot; ook (hier onbekende) Franse versies zijn in omloop.  

Eigenlijk het aardigst temidden der ruim dertig opnamen was de – helaas louter Engelstalige – versie van Leonard Bernstein met het New York filharmonisch orkest. Niet alleen had hij voor de solopartijen begaafde jonge solisten gevraagd, hij legde ook de herkomst van de spotternijen uit en liet het orkest waar mogelijk de originelen spelen.

Is het nodig de stroom van deze kostelijke muziek telkens te onderbreken met tekstflarden? Nee, want het gaat bij herhaling snel vervelen en is hooguit leuk voor educatieve doeleinden. Iedere doorknede muziekliefhebber begrijpt ook zo wel de humor van de “Schildpadden” die zich onmogelijk traag voortbewegen op de oorspronkelijk snelle cancan uit Offenbachs Orfeus in de onderwereld en de “Olifanten” die in begrafenistempo dansen op de voor dit doel getransformeerde vederlichte “Sylfendans” uit Berlioz’ Damnation de Faust met een flard uit Mendelssohns Midzomernachtsdroom. En de “Fossielen”, die geologische resten uit ver vervlogen tijden, zijn zo knap uitgebeeld als parodieën van ’s componisten eigen Danse macabre, een aria uit Rossini’s Barbier van Sevilla en de populaire Franse volksliedjes J’ai du bon tabac, Ah! Vous dirai-je maman en Partant pour la Syrie dat torgevoegde woorden haast een belediging zijn voor Saint-Saëns genie. En dan zijn er die prachtig georkestreerde portretten: “Aquarium” met zijn subtiele zilverachtige en waterige glans van vinnen, helaas te vaak door een xylofoon in plaats van door de bedoelde harmonica gespeeld, of de “Volière” met virtuoos haast pyrotechnisch gekweel van de fluiten en uiteraard “De zwaan” die vooral onder de aandacht van het publiek werd gebracht dankzij de beroemde choreografie van Fokine voor Anna Pavlova. En dan zijn er dus het welsprekende, maar hol pompeuze gebrul van “De leeuw”, de chromatische futuristen onder de “Kippen en hanen”, de door haast ongecoördineerd pianogeraas begeleide “Wilde ezels”, de bedachtzame “Kangoeroes”, de naar verwachting middenin een donker bos geluidgevende “Koekoek”.

Daar is geen verbale toelichting bij nodig. In Le carneval des animaux kunnen we eigenlijk alle facetten van Saint-Saëns’ karakter bewonderen: zijn grote compositorische gaven, zijn subtiele gevoel voor orkestrale effecten en kleuren en zijn gevoel voor humor. Wie kan de cynische toevoeging van de “Personen met lange oren” waarin de critici met haast oorverdovend gefluit en gebalk worden neergezet weerstaan? En wie herkent als ooit beginnend pianist in “Pianisten” niet hoe hij grof, zonder voldoende techniek telkens in toonladders weer dezelfde fouten maakte en wreed werd gecorrigeerd?

De keuze van een geschikte opname hangt echter niet alleen af van de al dan niet aanwezige gesproken tekst. Het werk is oorspronkelijk geschreven voor kamerensemble, bestaande uit fluit, klarinet, xylofoon,, harmonica, twee piano’s, twee violen, altviool, cello en contrabas. Maar vaak wordt een heel strijkorkest gebruikt.

 

De opnamen

Voor wie al prijs stelt op de zogenaamde meerwaarde van een tekst, kieze de geestige toelichting van Bernstein. Wie niet terugdeinst voor een Engelstalige uitgave is ook erg goed af met de Telarc opname van Levi, waarin Schickele kostelijke teksten debiteert, zoals bij “Pianisten”: ‘Because like peacocks, pianists often look better than they sound, like hermit crabs they’d rather play by themselves, and like snakes they depend on scales to get around’. Ook wat hij te zeggen heeft over de “Olifant” en hoe hij bij de “Koekoek” heel gemeen de Zwitsers karakteriseert, is geestig. De wat vettige invulling door het orkest neemt men in dit geval voor lief.

Verder gaat de voorkeur toch vooral uit naar de eenvoudige kamermuziek bezetting. In dat geval komen de van veel speelplezier en gevoel voor humor getuigende versies van Argerich c.s., Rozdestvensky c.s. en Béroff c.s. in aanmerking. Ondanks de inbreng van Yo-Yo Ma in “De zwaan” is de solistische Sonyversie wat tam en glansloos. Ook Hobson (indien verkrijgbaar) past in deze categorie. Vooral bij Argerich en Hobson zijn met name de “Kippen en hanen” kostelijk rauw en krassend, de “Olifant” tamelijk treurig en hebben de “Fossielen” onderling veel pret, vechtend om thematische voorrang. Gelukkig zijn de pianisten niet benauwd om spontaan hun fouten te maken.

Bij de iets grotere bezetting van Dutoit treft meteen aan het begin de opwindende inbreng van het pianistenpaar: Rogé en Ortiz zijn zo ongeveer de enige pianisten die iets van de chromatische octaven maken waarmee de leeuw brult. Maar er zijn hier meer voorbeelden van grote muzikaliteit, zoals de verbluffende coördinatie van de presto-furioso “Ezels”, het frenetieke gepik van de “Kippen en hanen”, de transparantie van het heldere water in “Aquarium”, de geestig stroeve pianobegeleiding in “De Olifant” en een fraai understatement in “Schildpadden” waardoor deze echt lemen voeten krijgen. Maar in de “Schepsels met lange oren” en “Pianisten” ontbreekt het wat aan humor, de “Koekoek” had sfeervoller gekund en een zwakke D van de xylofoon tast de “Fossielen” aan. Maar de opname klinkt wel weer prachtig….

Bij de grotere bezettingen ontpopt de uitvoering van Janowski zich moeiteloos als de beste: dit is een meeslepende, felle en echt evocatieve parade van de betreffende diersoorten. Neem de “Olifant”, hier een wezen dat zichzelf volkomen serieus neemt en met fraaie stem zingt en schrijdt. In “Aquarium” wordt eindelijk eens de bedoelde harmonica gebruikt. In de “Volière” wordt aangetoond dat ook de piano’s net als de fluit het nodige te zingen hebben, iets wat uit de meeste andere vertolkingen niet blijkt. Ook de andere dieren hebben steeds iets passends te zeggen: de “Kippen en handen” zijn op speelse manier neurotisch, de “Personen met lange oren” bijten vrij cynisch, de “Fossielen” logenstraffen hun jaren met veel joie de vivre nu ze zijn opgegraven. Alleen: misschien juist omdat ze zo geweldig goed zijn, doen de Turks/Spaanse pianozusjes de stuntelende pianisten niet helemaal recht.

Een eervolle tweede plaats verdient Richard Stamp met een tere, fijnzinnige en geestige uitbeelding. Previn tapt uit een ander vaatje in een grootser opgezette, wat gladde en niet overdreven humoristische opzet, die wel heel levendig is. Die geserreerde humor kan bij herhaald beluisteren van voordeel zijn.

 

Conclusie

Indien nog verkrijgbaar genieten de Philips-, Erato- en EMI opnamen van de kleine bezetting de voorkeur, gevolgd door de iets grotere van Dutoit. Vooral Argerich, Kremer en Maisky c.s. zijn kostelijk. Bij de tekstversies zijn het Bernstein en Levi die de hoogste ogen gooien, maar in absolute termen zijn het de Teldec versie van Janowski en de Philips dito van Previn die met de eer gaan strijken.

 

Discografie

Martha Argerich, Nelson Freire, Gidon Kremer, Isabelle van Keulen, Tabea Zimmermann, Mischa Maisky, Georg Hörtnagel, Irena Grafenauer, Eduard Brunner, Markus Steckeler en Edith Salmen-Weber. Philips 416.841-2, 446.557-2 (2 cd’s). 1985

Michel Béroff, Jean-Philippe Collard, Alain Moglia, Gérard Jarry, Serge Collot, Michel Tournus, Jacques Cazauran, Michel Debost, Claude Desurmont en Gérard Pérotin. EMI 747.543-2. 1977

Marian Rawicz en Walter Landauer met het Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. Dutton CDSJB 1002. 1954

Pianoduo  Guillermo Salvador I en II met het Philharmonia orkest o.l.v. Enrique Batiz. ASV 665.

Geneviève Joy, Bernard Ringeisen,  Remond, Jacques Cazauran, Barras met het Lamoureux orkest o.l.v. Roberto Benzi. Philips 422.246-2.

Leonard Bernstein (spreker Engels), Pianoduo Ruth en Naomi Segal met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60175. 1962

 

Pianoduo Alfons en Aloys Kontarsky met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 413.408-2, 425.350-2, 427.796-2.

 

Susan Tomes met het Nash ensemble o.l.v. Iona Brown. Virgin 561.782-2.

Dennis Russell Davies en Willy Millowitsch (spreker Duits) met het Orkest van de Beethovenhalle Bonn o.l.v. Dennis Russell Davies. EMI 478.206-2.

Pascal Rogé en Cristina Ortiz met London Sinfonietta o.l.v. Charles Dutoit. Decca 414.460-2, 430.720-2, 444.552-2, 458.595-2 (2 cd’s). 1980

Philippe Entremont, Gaby Casadesus, Alain Marion, Michel Arrignon, Michel Cerutti, Régis Pasquier, Yan Pascal Tortelier, Gérard Caussé, Yo-Yo Ma en Gabin Lauridon. Sony 47655. 1978

Dimitri Ferschtman, Julian Reynolds, Peter Lockwood en het Ensemble concentus bestiales o.l.v. Julian Reynolds. Globe 5152. 1996

Hugh Downs (spreker Engels) Leo Litwin, Samuel Lipman met het Boston Pops orkest o.l.v. Arthur Fiedler. RCA 09026-68131-2. 1961

Pianoduo Charles en Christian Tainton met de Philharmonie der Nationen o.l.v. Justus Frantz. BMG 74321-28471-2.

John Ogdon en Brenda Lucas met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Louis Frémaux. EMI 568.525-2 (2 cd’s). 1971

Peter Katin en Philip Fowke met het Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Classics for Pleasure CFP 4086.

Leslie Pearson en George Reeves met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Groves. Denon CO 73534.

 

Julius Katchen, Gary Graffman met Ted Heath (spreker Engels) c.q. Loriot (spreker Duits) en het Londens symfonie orkest o.l.v. Roy Henderson. DG 410.875-2, 439.648-2, Belart 450.024-2.

 

Ian en Claude Hobson met Sinfonia da camera Illinois o.l.v. Ian Hobson. Arabesque Z 6570. 1986

Anthony Goldstone en Ian Brown met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Owain Arwell Hughes. ASV CDQS 6017

Güher en Süher Pekinel met het Filharmonisch orkest van Radio France o.l.v. Marek Janowski. Teldec 4509-97445-2. 1990

 

Marian Lapsansky, Peter Toperczer met het Omroeporkest Bratislava o.l.v. Ondrej Lenard. Naxos 8550.335, 8550.499.

 

Peter Schickele (verteller), Ralph Markham, Kenneth Broadway en het Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80350. 1993

 

Geza Anda, Bela Siki met het Philharmonia orkest o.l.v. Igor Markevitch. Testament SBT 1071. 1954

Katia en Marielle Labèque met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. EMI 747.067-2. 1984

Ian Brown, Susan Tomes met het Nash ensemble. Virgin 561.516-2 (2 cd’s).

 

Claude Frank, Lilian Kallir met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 62638. 1957

 

Nina Walker, Michael Freyhan met het Londens festival orkest o.l.v. Ross Pople. Arte 74321-37857-2.

 

Joseph Villa, Patricia Prattis en het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. André Previn. Philips 400.016-2, 454.974-2, 442.608-2 (2 cd’s). 1981

Jean-Marie Conquer, Amy Flammer, Jean Dupouy, Alain Meunier, Gabin Lauridon, Pierre Pierlot, Guy Dangain, Jean-François Heisser, Viktoria Postnikova en Didier Benetti o.l.v. Genady Rozdestvensky. Erato 2292-45772-2, 0630-18961-2. 1990

Anton Nel en Keith Snell met de Academy of London o.l.v. Richard Stamp. Virgin 761.137-2, 561.137-2.

Olga Barabini en Mary Binney Montgomery met het Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Biddulph WLH 012. 1929

Marc-André Coallier (spreker Frans), David Owen Norris met de Musici de Montréal o.l.v. Yuri Turovsky. Chandos CHAN 9244, (zonder tekst) 9246. 1993

 

Youngo Kim, Jinho Kim met het Philharmonia orkest o.l.v. Djong Victorin Yu. Carlton 30366.0050-2. 1994