Verg. Discografieën

SCHUBERT: SYMFONIE NR. 5

SCHUBERT: SYMFONIE NR. 5 

Levend in de schaduw van Beethoven was Schubert pas negentien toen hij in najaar 1816 de charmante vijfde symfonie schreef. Een werk nog op Mozartiaanse schaal en met Mozartiaanse architectuur, maar met een melodieuze inslag die onverwisselbaar het stempel van Schuberts eigen persoonlijkheid draagt.

 

Achtergronden

Geen van Schuberts symfonieën beleefde een publieke uitvoering tijdens zijn leven en hij was slechts in de gelegenheid om een paar van zijn andere orkestwerken in een professionele vertolking te horen. Desondanks verraadt zijn schrijfwijze voor het orkest een opmerkelijke dosis zelfverzekerdheid en een grote vertrouwdheid met de klankmatige en technische kenmerken van het instrumentarium uit zijn tijd.

Zijn partituren fonkelen van de orkestrale kleuren en een effectieve orkestratie. Geen wonder misschien, want al voordat hij 21 jaar was, beschikte Schubert over de nodige ervaring als orkestmusicus. Hij was niet alleen een vaardige pianist, maar kom ook uitstekend overweg met de viool en de altviool.

Tussen zijn elfde en eenentwintigste levensjaar speelde hij regelmatig in goede amateurorkesten, eerst als leerling op het Weense K.K. Stadtkonvikt, daarna als orkestlid van een ensemble dat voortkwam uit de huiselijke muziekkring van de familie Schubert en dat hoogtij vierde tussen 1814 en 1819. Voor dat ensemble schreef Schubert zijn eerste zestal symfonieën en andere orkestwerken in de periode 1813-1818.

Toen hij zijn vijfde symfonie schreef – de aanduidingen op de autograaf vermelden dat hij daaraan in september 1816 begon en er 3 oktober mee klaar was – speelde het bewuste ensemble in een kamer ten huize van Otto Hatwig in de Schottenhof. Volgens een bericht van Schuberts vriend Leopold von Sonnleithner bestond het ensemble uit ongeveer 7 eerste violen, 6 tweede violen, 3 altviolen, 3 celli en 2 contrabassen plus een wisselende groep blazers.

Het algemene uitvoeringsniveau moet behoorlijk hoog zijn geweest, want Hatwig was de concertmeester van het Burgtheater orkest en tot het ensemble kon een aantal beroepsmusici worden gerekend. Schuberts broer Ferdinand speelde er viool, Schubert zelf altviool.

Sonnleithner vermeldde ook dat Schubert zijn ‘charmante symfonie in Bes’ voor dat ensemble schreef, ‘zonder trompetten en pauken’. In feite ontbreken ook de klarinetten en is er slechts één fluit. Mogelijk als een gevolg van een tijdelijk gebrek aan goede krachten.

Maar Schubert gebruikte zijn beperkte orkestrale krachten met veel verbeeldingskracht en gevoel. Schubert valt met dit werk zonder langzame inleiding met de deur in huis. De beginmaten van het eerste deel voor fluit, hobo’s en fagot maken meteen duidelijk dat de componist volledig gebruik wil maken van de kleine houtblazerbezetting. De thema’s hebben zich geheel los gemaakt van een conventionele structuur en ontwikkelen zich onafhankelijk, net als de harmonieën met die typisch Schubertiaanse tendens om naar de subdominant te moduleren en dan van richting te veranderen. Het bewuste deel heeft een intiem, haast kamermuzikaal karakter.

In het prachtige, lyrische Andante con moto in 6/8 versterkt deze tendensen en zorgt met een afwisseling van rijke tutti met dialoogpassages voor strijkers en blazers voor heel fraaie effecten. De schrijfwijze voor de strijkers toont ook hoezeer Schubert de instrumenten kende en wist wat hij kon verlangen; de streken en de articulatie zijn nauwkeurig aangegeven, net als het verschil tussen staccato punten en streken die anders moeten worden gearticuleerd.

Het menuet met zijn dynamisch gecontrasteerde gedeelten en zijn uitgebreide middensectie omraamt een simpel trio in Ländler sfeer. De finale is een capricieus rondo dat enerzijds kamermuzikale trekken heeft en anderzijds dramatische opwellingen.

 

De opnamen

Nog afgezien van enige niet vermelde uitgaven op minder bekende en/of moeilijk verkrijgbare labels heeft het sinds 1929 niet ontbroken aan opnamen van deze, terecht een van de populairste Schubertsymfonieën.

De koper in spe wordt zoals wel vaker meteen geconfronteerd met de vraag: wil hij/zij alleen dit werk, doorgaans in combinatie met een andere symfonie van Schubert, of kiest hij indien sprake is van een prachtige verklanking te midden van een homogene reeks van de zeven andere voor een integrale set? Wat minder relevant in dit geval is de vraag authentieke instrumenten of traditionele?

Bij de ‘traditionele’ integrale sets zijn het vooral die van Abbado (DG, ongemeen fris, zonnig, enthousiast en open op basis van de Neue Schubert Ausgabe, een ideale ear-opener), Davis RCA, evenwichtig, charmant, warm, met alle herhalingen), Böhm (DG, meegaand, innemend, lyrisch met een glimlach maar niet ideaal sprankelend), Harnoncourt (Teldec, gewetensvol, puntig doortastend, grondig ook op basis van nader onderzoek) en Menuhin (Warner, opvallend levendig, gespannen en lyrisch, maar ook pittig met een iets te snel tweede deel) die er positief uitspringen, gevolgd door Kertész (Decca, lichte toets, spiritueel). Bij de ‘authentieken’ komt het neer op Brüggen (Philips, nog steeds het beste all-round) en Goodman (Brilliant classics als levendig goedkoop maar erg galmrijk alternatief). Brüggen legde vooral de wolkenloosheid van dit werk prachtig bloot.

Buitenbeen bij de ‘authentieken’ is als zo vaak Roger Norrington die radicaal afrekent met het beeld van de ‘brave Franzl’ en een dramatische Sturm und Drang wending aan de symfonie geeft.

Bij de losse oudere opnamen vragen vooral die van de charmeur en verleider Thomas Beecham die heel spiritueel is en de tussen Erdverbundenheit en Weltverlorenheit pendelende Bruno Walter op.

Denk ook aan Bernstein, die verfijning aanbrengt en voor mooie details zorgt, maar die de snelle delen eigenlijk te snel en het langzame te traag doet. Marriner is op de man af, vrij lichtvoetig en helder. Niet te versmaden zijn ook de ferme, maar sympathieke lezing van Günther Wand uit Hamburg en de ‘late’ prachtige Böhm uit Wenen.

Tot de outsiders die voor aangename verrassingen zorgt, behoort Järvi met zijn frisse, ranke opvatting. Tot slot is het fijn dat de fraaie lezing van Van Beinum uit 1946 is gered: zeker het aanhoren waard.

Conclusie

In de lange discografielijst is grondig gewied na lang wikken en wegen. Omdat het betere – ook in opnametechnisch opzicht – de vijand van het goede is, komt een aantal der mooiere, markantere opnamen boven drijven. Als complete set komen vooral Abbado en Davis, op enige afstand gevolgd door Harnoncourt in aanmerking. Gelukkig is de opname van Abbado, gekoppeld met de zesde symfonie, ook separaat verkrijgbaar. Was dat bij Harnoncourt, Brüggen en Davis ook maar het geval!

Andere primaire aanbevelingen gelden Menuhin (combinatie met nr. 3 en 8), Beecham (samen met nr. 3 en 6), Böhm (met Beethoven V) en Walter (met nr. 8 en Beethovens ouverture Leonore III).  

 

 Discografie

1929. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Koch 37054-2.

1939. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. Pearl GEMMCD 9081, Dutton CDEA 84362.

1946. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Dutton CDK 1208.

1953. NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Erich Kleiber. Nuova Era 23389 (2 cd’s), EMI 575.115-2 (2 cd’s).1953. Prades festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Sony SMK 58992.

1953. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60291.

1959. Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 769.750-2, 566.984-2 (2 cd’s).

1960. Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony 42048, 66249, 60267, 82876-78741-2.

1966. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 471.307-2 (4 cd’s).

1967. Menuhin festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 573.359-2.

1970. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Istvan Kertész. Decca 430.773-2 (4 cd’s).

1974. BBC Symfonie orkest o.l.v. Rudolf Kempe. BBC Legends BBCL 4003-2.

 

1975. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 586.087-2 (2 cd’s).

 

1978. Hongaars staatsorkest o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton CLD 4036

 

1979. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 477.433-2.

 

1980. Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. Berlin Classics BC 93982.

 

1981. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 470.886-2 (6 cd’s), 410.045-2.

1984. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 448.927-2 (2 cd’s).

1984. Omroeporkest Keulen o.l.v. Günther Wand. RCA 74321-34607-2 (2 cd’s).

 

1985. Boedapest Festivalorkest o.l.v. Iván Fischer. Hungaroton HCD 12842.

 

1987. Concertgebouworkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.645-2.

 

1987. Stockholm sinfonietta o.l.v. Neeme Järvi. BIS 387.

1988. Chamber orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.654-2, 423.651-2 (5 cd’s).

1988. Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 1766 (12 cd’s).

1988. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 574.808-2 (4 cd’s).

1988. Omroeporkest Keulen o.l.v. Günther Wand. RCA GD 60096 (4 cd’s), 74321-84607-2 (2 cd’s).

1989. London Classical players o.l.v. Roger Norrington. Virgin 562.227-2 (2 cd’s), EMI 749.968-2.

1990. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Sandor Végh. Capriccio 10535.

1990. Orkest van de Age of Enlightenment o.l.v. Charles Mackerras. Virgin 561.305-2, EMI 561.806-2 (2 cd’s).

1990. Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 5270/3, Brilliant Classics 99587 (4 cd’s).

1990. Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 446.100-2, 456.029-2, 475.7955 (4 cd’s).

1991. Classical band o.l.v. Bruno Weil. Sony 46697.

1992. Musica aeterna o.l.v. Jos van Immerseel. Channel Classics CCS 4292.

1992. Northern Sinfonia o.l.v. Heinrich Schiff. Chandos CHAN 6684.

1992. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-91184-2 (4 cd’s), 2564-62323-2 (4 cd’s).

1993. Helsingborg symfonie orkest o.l.v. Oku Kamu. Brewhouse Music CLCCD 3907.

1994. Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-62673-2, 82876-60392-2 (4 cd’s).

 

1995. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Marcello Viotti. Claves CD 50-97005.

 

1997. Sinfonia Varsovia o.l.v. Yehudi Menuhin. Warner 2564-60552-2 (5 cd’s), 2564-60530-2. 

 

Met onbekende datum

Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.550289.

Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 477.535-4.

Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Sergiu Celibidache. DG 477.5136 (8 cd’s).

San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 448.707-2.