Verg. Discografieën

STRAVINSKY: PETROESJKA

STRAVINSKY: PETROESJKA

 

Een ledenpop appelleert aan het medelijden van het publiek. De Russische jaarmarktscène met poppenkast, kraampjes en carrousel biedt het kader voor een jaloeziedrama. Om de componist zelf te citeren: de hoofdpersoon uit Petroesjka is “de onsterflijke en ongelukkige held van alle kermissen in de hele wereld”, hij is meer in het bijzonder “een pop die plotseling tot leven komt en die het geduld van het orkest zwaar op de proef stelt”.

 

 Achtergronden

Petroesjka, een verkleinwoord van Peter, is de naam van een Russische poppenkast of marionettenspel die teruggaat tot de zeventiende eeuw. Tot de overige standaard figuren behoren een tovenaar, een politieagent, een zigeunervrouw en een exotische zwaardvechter.

Het zal nauwelijks verrassen dat de jonge Stravinsky niet was weg te slaan bij de voorstellingen op het Admiraliteitsplein in Sint Petersburg. Voorstellingen die werden voorafgegaan door tromroffels om de aandacht van het publiek te vragen. De begeleiding werd toevertrouwd aan een draaiorgeltje dat populaire deuntjes liet horen. Sommige van deze ingrediënten komen we tegen in de balletmuziek van Stravinsky uit 1911. De handeling speelt op een zonnige winterdag in de Vastentijd jaren 1830.

In zijn Chroniques de ma vie vertelt de componist dat hij aanvankelijk een Konzertstück voor piano en orkest in gedachten had over “een marionet die plotseling tot leven komt en die het geduld van het orkest op de proef stelt met diabolische arpeggi watervallen”. Toen hij de ‘Danse russe’ aan Diaghilev had voorgespeeld, haalde deze hem over om van dat gegeven een compleet ballet te maken.

 

Het werk heeft vier door tromroffels gescheiden tableaus en bevat tien deeltjes:

Tableau 1

Fête populaire de la Semaine grasse

Le tour de passé-passe

Danse russe

Tableau 2

Chez Pétrouchka

Tableau 3

Chez le Maure

Danse de la ballerine

Valse (la ballerine et le Maure)

Tableau 4

Fête populaire de la Semaine grasse (vers le soir)

Danse des cochers et des palefreniers

Les Déguisés

 

Op 13 juni 1911 werd deze titelrol voor het eerst door de legendarische Nijinsky gedanst; hij zorgde ervoor dat wat op het toneel gebeurde even opmerkelijk was als wat uit de orkestbak klonk. Pierre Monteux dirigeerde de première in Parijs. Het orkest heeft een viervoudige houtblazerbezetting en veel slagwerk.

De burleske en parodistische elementen van het geheel worden versterkt door de voortdurend veranderende ritmen en de verrassend polytonale harmonische taal – de confrontatie van bijvoorbeeld de twee volslagen ongerelateerde toonaarden C-groot en Fis-groot in één passage is kenmerkend voor Stravinsky’s gedurfde vernieuwing. Dergelijke geavanceerde muzikale hulpmiddelen die vooral worden toegepast wanneer Petroesjka zelf ten tonele verschijnt, vormen een mooi contrast met de overheersend diatonische harmonieën van de massa taferelen.

 Versies

Zesendertig jaar later besloot de componist overeenkomstig zijn streven om kariger om  te springen met welluidendheid om het werk te ontdoen van ‘overtollige ornamenten’. Zo ontstond de wat vereenvoudigde versie 1947 die droger, scherper klinkt dan het origineel. Boze tongen beweren waarschijnlijk niet ten onrecht dat het meteen ook de bedoeling was het auteursrecht met enige decennia te verlengen.

In de discografie is zo goed mogelijk getracht de versies uit elkaar te houden, maar bij gebrek aan alle opnamen en op basis van de soms karige informatie is niet helemaal zeker of dat in alle gevallen is gelukt.

Er is ook een suite uit het werk getrokken die bestaat uit de ‘Danse russe’, ‘Chez Pétrouchka’, ‘Chez le Maure’ en ‘La Semaine grasse’. Daarnaast zijn er de bekende 3 delen (‘Danse russe’, ‘Chez Pétrouchka’, ‘La semaine grasse’) voor 2 piano’s c.q. piano vierhandig en eentje voor pianosolo, een paar orgelbewerkingen en nog een voor 2 accordeons.

 

De opnamen

Grotesk doet al met al deze contrastrijke balletmuziek aan en dat moet liefst in de uitvoering tot uiting komen. De lijst hieronder is wederom imposant lang, vrij complex ook met al die versies. Niet al die opnamen zijn nog verkrijgbaar, ze konden ook lang niet alle worden beluisterd. Ze zijn meer in een poging tot volledigheid alle vermeld, voor degenen die het naadje van de kous willen weten, maar voor de juistheid van sommige vermeldingen kan niet worden ingestaan. En dan nog ontbreken opnamen, bijvoorbeeld van Kyril Kondrashin die het ballet ooit voor Philips registreerde.

De oudste opnamen van Goossens en Coates op H.M.V. 78t. platen zijn nooit verdoekt, gelukkig die van de componist zelf uit 1928 wel. De contouren van het ballet daarvan worden voor zover dat te onderscheiden is fraai door hem nagetekend. Toch was – zoals dat vaker voorkomt – de componist meestal niet de beste vertolker van eigen werk, hoe authentiek het resultaat ook is. De vertolking bevat bovendien coupures. Alleen al daarom is zijn opname uit 1960 verkieslijk.

Het authenticiteitsgehalte van de verschillende opnamen van Pierre Monteux is natuurlijk ook bijzonder groot. Het is goed dat RCA zijn eerste opname uit 1931 ook uitbracht. Zijn latere vijf versies stammen meest uit de jaren vijftig vorige eeuw en verschenen op Tahra, Decca, Music & Arts, Disques Montaigne en uiteraard RCA. De enige latere opname van hem is die uit 1959, opnieuw uit Boston. Monteux dirigeerde uitsluitend de versie 1911.

Bij de pre-stereo opnamen (van vóór 1958) zijn verder die van twee andere pioniers van groot belang: Stokowski en Ansermet. Stokowski herhaalde dat in 1960 in Londen en het resultaat is prachtig. Van Ansermet moet men de opname met zijn Zwitserse orkest uit 1949 eens beluisteren. Ook Klemperer met een eerder symfonische dan balletmatige aanpak is bijzonder.

Aan goede opnamen ontbreekt het natuurlijk niet in zo’n reeks grote orkesten en dirigenten, maar uw scribent ontslaat zich op een paar uitzonderingen na van de plicht om alle beluisterde opnamen met toepasselijke, telkens nieuwe bewoordingen te beschrijven. Beter lijkt het meteen de aandacht te vestigen op de interessantste verklankingen van na het monotijdperk.

Sommige dirigenten mengden de versies 1911 en 1947. Abbado is daarvan een duidelijk voorbeeld, maar hij zorgde al met al wel voor een van de mooiste uitvoeringen.

Eigenlijk is het gek dat zoveel dirigenten waar men hoge verwachtingen mocht koesteren teleurstellende resultaten bereiken: Boulez (nuchter, prozaïsch, wel haarscherp), Haitink (te ongeloofwaardig synthetische opname), Inbal en Salonen (kernachtig maar zonder bezieling) Dutoit (DG automatische piloot), Solti (Decca 443.775-2 zielloos), Dorati (wat oververhit). Rattle trof het slecht met de Birminghamse houtblazers, Mackerras met de slechte opname, Mravinsky zonder echte magie.

Abbado heeft ongeveer de beste papieren met de mengversie. Van de versie 1947 overtuigen de opnamen van Chailly met een prachtige klank en Bernstein (DG) het meest. Een aangename goedkope verrassing vorm de Naxos opname van Stravinsky discipel Robert Craft.

 

Video

Vele jaren zijn verstreken sinds Toscanini opmerkte dat Pierre Monteux van alle dirigenten de beste slagtechniek bezat. Het is daarom haast jammer dat de camera’s 29 januari 1959 in het Sanders theater van de Harvard universiteit in  Boston zoveel op het orkest zijn gericht. Maar wat we uiteraard nog en zwart/wit van de 84-jarige dirigent zelf  te zien krijgen, is heel boeiend: het aangeven van inzetten, de frasering, de tempi, de dynamiek. We moeten erg dankbaar zijn dat juist van de man die de première van Petroesjka gaf dit filmdocument resteert. Ook al gaat het om een wat grofkorrelig, matig belicht beeld en monogeluid met wat achtergrondruis.

 

Conclusie

Vergeet nooit de historische opnamen van de componist, Monteux en Stokowski. Daarna is het niet moeilijk om zich met de versie 1911 van Monteux (RCA), de mengversie van Abbado (DG) en de versies 1947 van Chailly, Bernstein en eventueel Temirkanov te verzoenen. Wie goedkoper af wil zijn, is goed af met Robert Craft.

Bij de opnamen van de pianosolo spelers kan men niet fout gaan met Pollini, Kissin, Gurning en Matsuev.

Discografie

Versie 1911

1924. Royal Albert Hall orkest, Londen o.l.v. Eugene Goossens. H.M.V. (78t.)

1928. Londens symfonie orkest o.l.v. Albert Coates. H.M.V. (78t.).

1928. Symfonie orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Pearl GEMMCD 9329.

1931. Boston symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. RCA 09026-63303-2.

1937. Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Dutton CDAX 8002.

1946. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Mravinsky. Multisonic 310189-2.

1947. Orchestre de la Suisse romande o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 433.467-2.

1949. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Dutton CDBP 9700, Dante Lys 451/2 (2 cd’s), Somm SOMMCD 027..

1950. Philharmonia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Testament SBT 1139.

1956. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Retrospective RET 044.

1959. Boston symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. RCA 09026-61893-2, 82876-67897-2.

1962. Royal philharmonic orchestra o.l.v. Oscar Danon. Chesky CHESKY CD 42.

1962. Concertgebouworkest o.l.v. Hans Rosbaud. DG 477.089-2 (5 cd’s).

1971. New York filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony SMK 64109.

1973. Londens symfonie orkest o.l.v. Charles Mackerras. Vanguard 08.4065.71, ATM CD 1505.

1973. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.491-2,438.350-2.

1975. Londens symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. DG 439.463-2, 469.205-2 (2 cd’s).

1980. New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony 48169.

1981. Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 574.305-2 (2 cd’s).

1988. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 422.415-2.

1989. Royal philharmonic orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. RCA 74321-68020-2.

1990. Philharmonia orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Teldec 4509-92151-2.

1990. Londens symfonie orkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Nimbus NI 5088, 1749 (7 cd’s).

1991. Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 435.769-2.

1993. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 443.775-2.

1993. Orchestre de la Suisse romande o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9237.

1999. Radio France filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Warner 5101.14507-2.

2003. World orchestra for peace o.l.v. Valery Gergiev. Philips 475.6937.

 Onbekende opnamedatum

……. Melbourne symfonie orkest o.l.v. Hiroyuko Iwaki. Virgin 561.754-2 (2 cd’s).

……. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Mravinsky. Russian Revelation 11162.

……. Südwestfunk symfonie orkest o.l.v. Hans Rosbaud. Wergo CD 6404-2.

…… . Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos 3054.

…… . Philharmonia orkest o.l.v. Robert Craft. Naxos 8.557500.

 

Versie 1947

1953. RIAS orkest Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 445.400-2.

1960. Columbia symfonie orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Sony SM3K 46291, MK 42433.

1962. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 11.1945-2, 3665-2.

1967. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 1156.

1969. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 47629.

1975. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. Melodiya 74321-32044-2.

1976. Minnesota orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.331-2.

1977. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Decca 476.2686.

1978. Concertgebouworkest o.l.v. Colin Davis. Philips 464.744-2 (2 cd’s).

1986. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 573.551-2, 586.771-2.

1990.  Orkest van de Belgische omroep o.l.v. Alexander Rahbari. Naxos 8.550263.

1991. Deens nationaal omroeporkest o.l.v. Dmitri Kitaienko. Chandos CHAN 9198.

1991. Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Telarc CD 80270.

1991. Philharmonia orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 53274.

1992. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 443.774-2.

1992. Moskou’s omroeporkest o.l.v. Norichika Iimori. Emergo EC 3969-2.

1997. Londens symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Erato 3984.23142-2.

1998. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. RCA 74321-157127-2.

2004/5. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 05004.

 

Oerversie als pianoconcert

1980. Leslie Howard met het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.901-2. (1911)

1982. Lazar Berman met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 445.538-2 (1947).

1986. Elaine Donohoe met het Birminghan symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 749.053-2 (1947).

1989. Michael Tilson Thomas met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. RCA 9026-63311-2 (1947).

Orkestsuite (3 delen, versie 1947)

1928. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Pearl GEMCD 9020.

1940. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60323.

1954. Philharmonia orkest o.l.v. Igor Markevitch. EMI 762.647-2 (2 cd’s).

1967. Columbia symfonie orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Sony 64.136 (9 cd’s).

1968. Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Melodiya 74321.33220-2.

1969. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 47664.

1969. Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 253.662-2.

1986. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 569.841-2.

1984. Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Telarc CD 80270.

1993. Orchestre de la Suisse romande o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9291.

Versie 3 delen voor 2 piano’s en piano vierhandig1924

1973. Christian Ivaldi en Noël Lee. Arion ARN 68041.

1982. Katia en Marielle Labèque. Philips 420.822-2.

2006. Philip Moore en Simon Crawford-Phillips. Deux-Elles DXL 1081.

 

Pianoversie 3 delen (1921)

…….  Igor Stravinsky. Centaur 502.188.

1938. Leo Sirota. Pearl GEMMCD 9156.

1955. Alfred Brendel. Vox 97203.

1964. Michael Ponti  Nuova Era DM 6716.

1966. Alexis Weissenberg. EMI 562.665.2, Philips 456.988-2.

1967. Emil Gilels. Orfeo C 523.991, Philips 456.796-2 (2 cd’s).

1971. Maurizio Pollini. DG 419.202-2, 471.360-2,  Philips 456.937-2 (2 cd’s).

1971. Michel Béroff. EMI 767.276-2.

1979. Shura Cherkassky. Nimbus 1748 (7 cd’s).

1985. Peter Rösel. Berlin Classics BC 3211-2.

1987. Roland Pontinen. BIS CD 188, 276.

1988. Louis Lortie. Chandos CHAN 8733.

1992. Yefim Bronfman. Sony SK 46481.

1994. Martin Jones. Nimbus 5519/20 (2 cd’s).1996.

1997.Peter Hill. Naxos 8.553871.

1998, Mikhail Rudy. EMI 556.731-2 (eigen arrangement).

2001. Simon Trpčeski. EMI 575.202-2.

2003. Alexander Gurning. EMI 562.665-2.

2003. Wen-Yu Shen. Cyprès CYP 9617

2005. Denis Matsuev. RCA 82876-78861-2.

2005. Jevgeni Kissin. RCA 82876-65390-2.

 

Orgelversie

1978. Jean Guillou. Dorian 90117, 99117.

1997. Pierre Pichemaille. Solstice SOCD 153.

 

Versie voor 2 accordeons

…… . Geir Draugsvoll en James Crabb. EMI 569.705-2.

 Video

1959. Boston symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Video Artists int. VAIDVD 4316 (dvd)