Verg. Discografieën

SAINT-SAËNS: VIOOLCONCERT NR. 3

 

SAINT-SAËNS: VIOOLCONCERT NR. 3

 

Van de drie vioolconcerten van Saint-Saëns is het derde het bekendst; het bevat ook het interessantste basismateriaal. De relaties tussen de toonaarden zijn sprekender en de orkestratie is fijnzinniger.

 

Achtergronden

 

Als het om Saint-Saëns gaat, is het altijd goed even te bedenken dat deze componist acht jaar nadat Beethoven overleed werd geboren en dat hij pas acht jaar na de eerste uitvoering van Stravinsky’s Sacre stierf.

Zijn landgenoten vonden hem een revolutionair die in 1871 in Parijs de Société nationale de musique stichtte en naast Berlioz en Franck gold als een der belangrijkste pioniers van de Franse muziek.

Maar in een later stadium werd hem zijn haast al te gedisciplineerde gevoel voor vorm, zijn classicisme en zijn grote aandacht voor virtuositeit verweten, waarbij men vergat dat zijn muziek ook best waarachtig is en dat de componist zichzelf steeds trouw bleef en zich niet liet verleiden om de diverse trends uit zijn lange leven te volgen. Intussen is ook wel gebleken dat blijken van virtuositeit niet altijd op oppervlakkigheid en gebrek aan ideeën wijzen. 

Het Derde vioolconcert in b op. 61 dateert uit 1880 en is net als het Tweede opgedragen aan Pablo de Sarasate, een briljante showfiguur in de traditie van Paganini, met wie (Sarasate) hij bevriend was. Net als bij sommige andere werken van deze componist gaat het om een populair geworden werk vol dramatische contrasten. Het concert beleefde zijn eerste uitvoering 2 januari 1881 en werd haast vanzelfsprekend door Sarasate gegeven. 

Het Allegro non troppo begint met een heel pakkende, gepassioneerde en inderdaad als passionato genoteerde melodie – een zigeunerachtig thema, waarschijnlijk als hommage aan Sarasate, op de lage snaren – waarna het tweede thema (dolce  espressivo) met zijn strelende tripletten zoetelijk in de geest van Mendelssohn klinkt.

Het Andantino quasi allegretto met zijn vlotte, elegante doch ook lichtelijk smachtende solopartij is een vriendelijke barcarolle of sicilano in Bes waarin de solist steeds domineert en waarin de houtblazers voor echo’s zorgen, is misschien wat minder karakteristiek, maar in de finale gaat de muziek weer voluit, te beginnen met een dramatische begeleide molto moderato e maestoso cadens die overgaat: een fantastische creatie die heen en weer pendelt tussen virtuoze zwierige gebaren – vaak begeleid door een dreunende Verdiaanse baskant – en sentimentele religiositeit. Dominant is echter de

Sfeer van het Rondo capriccioso.

 

De opnamen

 

De lijst met zo’n vijftig opnamen bevat namen van bekende en onbekende solisten. Bij een nadere keuze tussen hen gaat het niet alleen om de (hier niet vermelde) koppelingen die men wenst, maar bijvoorbeeld ook om overwegingen als: is het interessant om nader kennis te maken met historische uitgaven? In dat geval moet vooral aan Menuhin, Kaufman en Francescatti worden gedacht. Of lijkt het de moeite om een onbekende, meest jonge solist(e) de kans te geven? Probeer dan de Albanees Papavrami en de opnieuw duidelijk oprukkende dames Scholz, Wang, Clamagirand en Kolly d’Alba. Het is eveneens de moeite waard om naar de Roemeen Liviu Prunaru te luisteren. Hij won de tweede prijs van het Brusselse Koningin Elisabeth concours in Brussel en belandde als tweede concertmeester in het Concertgebouworkest

Natuurlijk is het goed de Nederlandsen Geraedts en Van Keulen eens alle eer te gunnen. Maar verder?

Boeiend is nog dat Xue-Wei darmsnaren gebruikt die een vollere klank produceren dan stalen snaren. Daarmee realiseert hij het dramatisch potentiaal van het werk goed; ook is hij gelukkig niet te prominent opgenomen zodat de door Bakels mooi gerealiseerde begeleiding goed tot zijn recht komt.

Tevens blijkt dat het hier eigenlijk niet de grote, beroemde solisten zijn die de beste indrukken nalaten. Een uitzondering, als bijna altijd, is Chung met haar passie en intensiteit, ideaal door Dutoit begeleid. Een tweede uitzondering is de eigenlijk steeds imposante Bell. Hij geeft de muziek een romantische inslag en blinkt juist ook in het langzame deel uit. 

Tot de wat mindere goeden, maar altijd nog opmerkelijk genoeg, behoort de charmante, fijnzinnig lyrische Kang.

Voor Hoelscher is in zoverre wat te zeggen dat hij meteen de complete werken voor viool en orkest van Saint-Saëns met heel goed verzorgd spel opnam, maar daarmee behoort hij niet meteen tot de uitverkorenen. Niet te versmaden is wat dit betreft juist Kantorow, die zich op twee cd’s (de andere is CD 860) net zo aan een complete Saint-Saëns voor viool waagde, maar die met meer panache en een grotere spontaniteit speelt en een stuk mooier is opgenomen. Een ware vreugde is het mooi zangerig gespeelde middendeel met zijn mooie blazersreacties. Groot elan kenmerkt zijn voordracht in de hoekdelen.

Diezelfde rol valt eveneens toe aan de Fransman Graffin die zich feitelijk wel logisch beperkte tot de drie vioolconcerten. Hij overtuigt stukken beter. Zijn toon is warm en hij speelt heel genuanceerd, laat waar nodig een fel temperament horen.

Gek eigenlijk dat het fraaie materiaal van Fischer wel op dvd is verschenen, maar niet op cd. Bepaald een gemis.

 

Conclusie

 

Kantorow en Graffin, misschien niet toevallig van Fransen huize, voeren de favorieten aan. Daarna is het vooral Chung die imponeert.

 

Discografie

 

1933. Yehudi Menuhin met het Londens symfonie orkest o.l.v. Gaston Poulet. EMI 565.960-2.

 

1935. Henry Merckel met het Pasdeloup orkest Parijs o.l.v. Piero Coppola. Dante LYS 376, Dutton CDBP 9805.

 

1945. Louis Kaufman met het Santa Monica orkest o.l.v. Jacques Rachmilovich. Biddulph LAB 079.

 

1946. Louis Kaufman met het Nederlands symfonie orkest o.l.v. Maurits van den Berg. Dante LYS 533/7 (5 cd’s).

 

1950. Zino Francescatti met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos.  Sony MH2K 62339 (2 cd’s).

 

1951. Zino Francescatti met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. Music & Arts CD 1118.

 

1955. Zino Francescatti met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony MPK 46728.

 

1961. Michel Schwalbé met het Suisse romande orkest o.l.v. Frederick Prausnitz. Biddulph LAB 164.

 

1962. Nathan Milstein met het Philharmonia orkest o.l.v. Anatole Fistoulari. EMI 764.830-2.

 

1963. Arthur Grumiaux met het Lamoureux orkest Parijs o.l.v. Manuel Rosenthal. Philips 416.688-2.

 

1969. Henryk Szeryng met het Nationaal operaorkest Monte Carlo o.l.v. Edouard van Remoortel. Philips 420.887-2, 442.608-2 (2 cd’s).

 

1972. Ruggiero Ricci met het Omroeporkest Keulen o.l.v. Günter Wand. Profil Medien PH 05007.

 

1974. Kyung-Wha Chung met het Londens symfonie orkest o.l.v. Lawrence Foster. Decca 478.1149 (10 cd’s), 460.008-2.

 

1977. Ulf Hoelscher met het Philharmonia orkest o.l.v. Pierre Dervaux. EMI 572.001-2 (2 cd’s).

 

1982. Augustin Dumay met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Hikotaro Yazaki. EMI 747.893-2.

 

1983. Itzhak Perlman met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 410.526-2, 445.549-2.

 

1983. Silvia Marcovici met het SWR symfonie orkest o.l.v. Cristian Mandeal. Doremi DHR 7942-4 (2 cd’s + dvd).

 

1984. Cho-Liang Lin met het Philharmonia orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. CBS 39007, Sony MDK 46506.

 

1986. Isabelle van Keulen met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.198-2, Decca 480.4546 (10 cd’s).

 

1988. Joshua Bell met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 425.501-2, 444.552-2 (2 cd’s).

 

1989. Gil Shaham met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 429.786-2.

 

1989. Xue Wei met het Philharmonia orkest o.l.v. Kees Bakels. ASV DCA 680.

 

1990. Mariko Senju met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Groves. Victor VICC 18.

 

1991. Theodora Geraets met het Londens symfonie orkest o.l.v. Stefan Sanderling. Sony SK 48621.

 

1991. Julian Rachlin met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 48373.

 

1993. Pierre Amoyal met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 443.324-2.

 

1993. Mikhail Bezverkhny met het Russisch Omroeporkest o.l.v. Igor Bezrodnov. Melodiya MEL 46091-2.

 

1993. Dong-Suk Kang met het Pools nationaal symfonie orkest Katowice o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.550752.

 

1993. Vadim Brodsky met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Andrzej Straszynski. Arts 447.140-2, Pilz 447.466-2, Frequenz CD 011-050. 

 

1993. Liviu Prunaru met het Belgisch Nationaal orkest o.l.v. Ronald Zollman. René Gailly CD 90006 (3 cd’s).

 

1994. Frank Peter Zimmermann met het Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 555.184-2.

 

1996. Chee-Yun met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jésus Lopez-Cobos. Denon CO 18017.

 

1997. Stefan Tönz met met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Novalis 150.147-2.

 

1998. Philippe Graffin met het BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Martyn Brabbins. Hyperion CDA 67064.

 

1999. Katrin Scholz met het Hamburgs symfonie orkest o.l.v. Lang-Lessing. Berlin Classics BC 1711-2.

 

2002. Liviu Prunaru met het Orkestraal ensemble Parijs o.l.v. Lawrence Foster. Claves CD 50-2210.

 

2002. Mira Wang met het Omroeporkest Hannover o.l.v. Thierry Fischer. Berlin Classics BC 1743-2. 

 

2002. Maxim Vengerov met het Philharmonia orkest o.l.v. Antonio Pappano. EMI 557.593-2.

 

2004. Jean-Jacques Kantorow met Tapiola Sinfonia o.l.v. Kees Bakels. BIS CD 1470.

 

2009. Tedi Papavrami met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. François-Xavier Roth. Aeon AECD 1088.

 

2009. Fanny Clamagirand met Sinfonia Finlandia Jyväskylä o.l.v. Patrick Gallois. Naxos 8.572037.

 

2010. Rachel Kolly d’Alba met het Berns Symfonie orkest o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. Warner 2564-67181-4.

 

Video

 

2008. Julia Fischer met de Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Matthias Pintscher. Decca 074-3344 (dvd).