Verg. Discografieën

SCHUMANN: VIOOLCONCERT

SCHUMANN: VIOOLCONCERT

 

In mei 1853 raakte Schumann diep onder de indruk van het talent van de violist Joseph Joachim en schreef hij snel een Fantasie in C (op. 131) voor hem en van 21 september tot 3 oktober daarop ook een vioolconcert in d. Joachim aanvaardde de Fantasie dankbaar, net als zijn vrouw Clara voor wie het een cadeau was voor haar vierendertigste verjaardag, maar verwierp het Vioolconcert omdat hij  daarin ‘verschrikkelijke passages voor de viool’ aantrof nauwelijks uitvoerbaar vond’.    

 

Achtergronden

 

Nu was de kwaliteit van Schumanns creativiteit in zijn laatste jaren toen hij te kampen had met grote psychische problemen ten gevolge van neurosyfilis inderdaad heel ongelijkmatig en deze laatste volledige compositie voor orkest. De minder geïnspireerde werken uit die periode moeten het hebben van incidentele geniale momenten zoals hier waarin een zekere academisch klimaat een tendens tot zelfabsorptie vertoont.

Ook Clara Schumann maakte zich zorgen over de ‘zwakte’ van dit vioolconcert en was bang dat dit schade zou veroorzaken aan de reputatie van haar man. 

Clara vroeg nog aan Joachim of hij de finale wilde herschrijven, maar deze weigerde; wel werkte hij in 1858 mee aan een repetitie in het Leipzigse Gewandhaus, maar daar eindigde het als een ramp. Daarom werd het concert ook niet opgenomen in de door Brahms geredigeerde Schumann Gesamtausgabe van Breitkopf & Härtel.

Later verkocht de zoon van Joachim het manuscript aan de Pruisische Staatsbibliotheek in Berlijn op conditie dat het stuk niet mocht worden gespeeld tot honderd jaar na Schumanns dood. Maar toen de zusjes Adela en Jelly d’Aranyi, achternichten van Joachim vonden dat die afspraak niet langer gold, kon het in 1937 worden gepubliceerd onder WoO. 23 in de ‘gearrangeerde’ uitgave van Georg Schünemann en Paul Hindemith, later ook nog ‘gereviseerd’ door Fritz Kreisler.

Dat het werk juist toen opnieuw opdook had tevens een andere reden: het Naziregime had behoefte aan een ‘arisch’ vioolconcert ter vervanging van het vioolconcert van Mendelssohn dat was verboden.

Georg Kulenkampff was de eerste die tachtig jaar later meteen 26 november 1937 in Berlijn met Karl Böhm de verlate eerste uitvoering gaf. De herinnering daaraan is bewaard gebleven in een radio opname. Een jaar later volgde Yehudi Menuhin (die dit concert de ontbrekende schakel tussen de vioolconcerten van Beethoven en Brahms vond) in New Yorks Carnegie Hall. 16 februari 1938 speelde Jelly d’Aranyi het werk in Londen, begeleid door het BBC Symfonie orkest onder Adrian Boult.

 

De opnamen

 

Het is goed dat de echt historische (eerste) opnamen van Georg Kulenkampff en Yehudi Menuhin nog beschikbaar zijn al kunnen ze niet langer als ideale voorbeelden gelden. Van de beide opnamen van  Henryk Szeryng is de tweede met Dorati het belangrijkst. Verschenen in de beroemde Living Presence serie klinkt de Mercury uitgave. Nog steeds een prachtversie in alle opzichten. 

Wat Gidon Kremer doet is altijd de moeite waard en hier geeft hij ons zelfs tweemaal de mogelijkheid om zijn kijk op dit concert te leren kennen. De eerste opname met Muti heeft een wat stugge begeleiding, de tweede met Harnoncourt klinkt een stuk beter.

Iemand als Thomas Zehetmair heeft de Centraal-Europese muziektraditie in zijn genen en hij weet het beste te maken van het betrekkelijk zwakke eerste deel, maar schittert daarna in het langzame deel en weet vrolijk te zijn in de hier goed gebonden finale. Eschenbach begeleidt sympathiek.

De opname van Frank Peter Zimmermann is mogelijk lastig te verkrijgen. Jammer, wan met Hans Vonk zorgde hij voor een fraai geïntegereerde vloeiende, gecultiveerde uitvoering met veel zin voor detail en een dynamisch karakter.

Met von Dohnanyi als stevige begeleider lukt het Joshua Bell om de charme zowel als de kracht van dit concert goed te uiten. Het langzame deel klinkt echt doorleefd en de dansritmen uit de finale hebben een erg levendig karakter.

Na het winnen van een Menuhin concours heeft de Canadese Juliette Kang weinig moeite met de veeleisendste bravura passages; ze articuleert duidelijk, toont zich expressief maar alles speelt zich wel op een vrij kleine schaal af.

Een lichte toets bepaalt de aanpak van Renaud Capuçon die ook voor transparantie zorgt. De haast kamermuzikale begeleiding kan hier zeker geen kwaad. Hierna heeft Ilya Kaler jammer genoeg weinig te melden wat de moeite waard is.

Mild expressief is de best juiste toon die Ulf Wallin ten toon spreidt. Hij speelt ritmisch plooibaar en vertegenwoordigt zo het impulsieve karakter van Schumanns denken goed. Gelukkig is ook de begeleiding toegewijd. Een heel sympathieke uitkomst. 

Het inlevingsvermogen in deze materie van Lena Neudauer is onbetwist groot. Ze toont gevoel voor de romantische stijl, is technisch goed gewapend en zing in het langzame deel de melodielijnen fraai uit. Die hang naar zangerigheid staat het concert.

Het lukt Christian Tetzlaff goed om de zwakkere kanten van het werk geen kans te geven. Frasering en figuraties hebben niets routineus, het middendeel klinkt echt intiem en vormt hier de kern van het geheel. Met Järvi wordt zorg gedragen voor een goed ‘geven en nemen’.

Als markante Schumannvertolker gaf Anthony Marwood zijn visitekaartje af met een geslaagde opname van beide eerste vioolsonates. Met zijn milde toon is ook hij een goede pleitbezorger; daarbij heeft hij veel steun aan de uitstekende begeleiding.

Dan is daar Baiba Skride dien in staat blijkt en iedere gelegenheid aangrijpt om dit concert de juiste betekenis te geven. De muziek krijgt doel en richting en wordt voluit romantisch, veerkrachtig neergezet. Een heel geslaagde opname maakt her mogelijk dat de fluwelige pianissimi goed hoorbaar blijven. Ook het elegische middendeel treft. Met de prachtig begeleidende Storgårds laat ze de compositie als nieuw klinken. Als solist komt diezelfde John Storgårds hoe hij ook zijn best doet niet op eenzelfde hoogte, maar zijn in 1996 opgedane solistische ervaring moet hem in 2012 als begeleider tot grote steun zijn geweest.

Met hoge verwachtingen luistert men naar Isabelle Faust die met het Freiburgs barokorkest onder Pablo Heras Casado in de authenticiteiswereld belandt (klein orkest, darmsnaren, minimaal vibrato, natuurhoorns) en zich daar wonderwel bij aanpast. Ze vertolkt de solopartij met veel fantasie en overtuigt derhalve in hoge mate.

 

Conclusie

 

Zo worden we aan het eind van deze vergelijking geconfronteerd met niet één overduidelijke winnaar, maar met een stel haast evenwaardige prachtverklankingen, waarbij de gewenste koppeling van doorslaggevende betekenis kan zijn.

De favorieten van uw bespreker zijn Skride (met het Celloconcert als vioolconcert en de Fantasie), Faust (met Pianotrio nr. 3) en Karg (met Wieniawski) bij de dames solisten en Bell (met Brahms), Zehetmair (met de Fantasie), Szeryng (met Mendelssohn, Bartók, Debussy e.a.) en Marwood (net als Skride met het omgeturnde celloconcert). 

 

Discografie

 

1937. Georg Kulenkampff met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Teldec 8.43765, 4509-936-2, Dante LYS 012.

 

1938. Yehudi Menuhin net het New York filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Documents Robert Schumann 290684, Documents Menuhin 290593, Naxos 8.110966.

 

1957. Henryk Szeryng met het SWR symfonie orkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Hänssler HAEN 94229.

 

1963. Henryk Szeryng met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.339-2.

 

1978. Václav Snitil met het Praags symfonie orkest o.l.v. Libor Hlavácek. Supraphon SU 111.114-2.

 

1983. Gidon Kremer met het Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.110-2, 763.894-2, 569.334-2, 767.521-2(2 cd’s).

 

1986. Jean-Jacques Kantorow met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Emmanuel Krivine. Debon 33CO 1666.

 

1988. Thomas Zehetmair met het Philharmonia orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Teldec 244.190-2.

 

1992. Frank Peter Zimmermann met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Hans Vonk. EMI 555.273-2.

 

1994. Joshua Bell met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 444.811-2, Decca 475.6703 (2 cd’s).

 

1994. HansHeinz Schneeberger met het Zuid-Westfaals filharmonisch orkest o.l.v. Florian Merz. EBS 6090.

 

1994. Gidon Kremer met het Europees kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 2564-77161-2, 2564-699285 (3 cd’s).

 

1996. John Storgårds met het Tampere filharmonisch orkest o.l.v. Leif Segerstam. Ondine ODE 879-2.

 

1996. Juliette Kang met het Vancouvers symfonie orkest o.l.v. Sergiu Comissiona. CBC SMCD 5197.

 

2003. Renaud Capuçon met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.663-2.

 

2006. Hartmut Schill met Ertsgebergte filharmonisch orkest Au o.l.v. Naoshi Takahashi. Querstand VKJK 0633.

 

2007. Kolja Blacher met het Mahler kamerorkest o.l.v. Vassily Lobanov. Phil.Harmonie PHIL 06011.

 

2007. Thomas Albertus Imberger met Spirit of Europe o.l.v. Martin Sieghart. Gramola 98834.

 

2007. Ilya Kaler met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Pietari Inkinen. Naxos 8.570321.

 

2009. Ulf Wallin met de Robert Schumann Philharmonie Chemnitz o.l.v. Frank Beerman. BIS SACD 1775.

 

2010. Lena Neudauer met de Duitse Radio Philharmonie o.l.v. Pablo González. Hänssler CD 93258.

 

2010. Christian Tetzlaff met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. Ondine ODE 1195-2.

 

2011. Anthony Marwood met het BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Douglas Boyd. Hyperion CDA 67847.

 

2012. Rachel Barton Pine met het Göttingen symfonie orkest o.l.v. Christoph-Mathias Mueller. Cedille CDR 9000-144.

 

2012. Elmar Oliveira met het Atlantic Classsical orkest o.l.v. Stewart Robertson. Artek AR 0059-2.

 

2012. Baiba Skride met het Deens nationaal symfonie orkest o.l.v. John Storgårds. Orfeo C 854-131 A.

 

2013. Isabelle Faust met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Pablo Heras-Casado. Harmonia Mundi HMC 90.2196.

 

2013. Jennifer Frautschi met het Philadelphia kamerorkest o.l.v. Ignat Solzhenitsyn. Chamber orch. of Philadelphia COP 063.