Verg. Discografieën

TCHAIKOVSKY: DOORNROOSJE

TCHAIKOVSKY: DOORNROOSJE

 

In veler oren is Doornroosje in muzikaal opzicht het beste ballet van Tchaikovsky. In feite behoort het tot de mooiste balletten ooit. Het bevat prachtige momenten en toont een grote rijkdom aan kleuren. Het werk is een hoorn des overvloeds, ruim twee uur lang gevuld met blijken van voortdurende melodieuze inspiratie en van ongelooflijk verbeeldingsvolle orkestratie.

 

Achtergronden

In 1888 gold Tchaikovsky als de belangrijkste Russische componist. Begin dat jaar ondernam hij zijn eerste internationale tournee als dirigent en trad hij op in Berlijn, Hamburg, Praag, Parijs en Londen; onderweg ontmoette hij Brahms, Grieg, Dvorak en Gounod.

Nadat hij in mei van dat jaar was teruggekeerd, werd hem door Ivan Vsevolozshky, de directeur van de keizerlijke theaters in St. Petersburg, gevraagd om balletmuziek te schrijven voor het sprookje Doornroosje.

Twee jaar eerder had de componist geweigerd om in te gaan op een eerder verzoek van hem om een balletmuziek voor Undine te leveren. Een gegeven waarop hij in 1869 al zonder succes had getracht een opera te baseren. Vsevolozshky zelf had al een scenario voor het ballet samengesteld dat hij baseerde op het oude Franse sprookje La belle au bois dormant van Charles Perrault (1628-1703). Diens bundel Contes de ma mère l‘oye uit 1697 had al gestalte verleend aan Assepoester, De gelaarsde kat en andere sprookjesfiguren.

Gedurende de zomermaanden had Tchaikovsky het druk met het werk aan de vijfde symfonie, maar in augustus schreef hij aan Vsevolozshky: “Ik heb het scenario bekeken en laat u onmiddellijk weten dat ik het prachtig vind, meer dan ik kan zeggen. Het past me volmaakt en ik wil er dolgraag muziek bij schrijven.

Maar in feite vroeg Tchaikovsky wat anders. Enigszins huiverig geworden door een manco aan succes met zijn eerdere ballet Zwanenmeer, dat hij aan zijn gebrekkige bekendheid met de balletconventies toeschreef, vroeg hij Vsevolozshky of die aan Marius Petipa, de choreograaf van de komende productie een gedetailleerd schema voor de handeling en het soort muziek dat hij daarbij verlangde wilde leveren.

Petipa voorzag hem daarop met een virtuele creatieve blauwdruk: voor de opkomst van Aurora – abrupt en koket, 3/4, 32 maten; finale 16 maten, 6/8, forte …. Plotseling ziet Aurora de oude vrouw die in 2/4 met haar breinaalden tikt. Geleidelijke overgang naar een heel melodieuze wals, maar dan plotseling een rust. Aurora prikt in haar vinger. Schreeuwt van pijn, bloed vloeit. Zorg voor acht maten in 4/4, breed”, enzovoorts voor het hele ballet.

Zodra Tchaikovsky die instructies van de choreograaf had ontvangen, ging hij in oktober met uiterste zorgvuldigheid en precisie aan het werk. Dat gebeurde verder tijdens zijn tweede internationale wintertournee; de partituur werd 26 mei 1889 in zijn zomerverblijf in Frolovskoye voltooid, de orkestratie was 16 augustus klaar. “Beste vriendin, ik geloof dat het een van mijn beste werken is”, schreef hij in juli aan zijn weldoenster, Nadezhda von Meck. “het gegeven is zo poëtisch, zo dankbaar voor een muzikale vorm dat ik daaraan heb gewerkt met alle enthousiasme en goede bedoelingen waarop de waarde van het componeren is gebaseerd”.

Vsevolozshky en Petipa zorgden voor een grootste première 24 januari 1890. Tsaar Alexander III en zijn hofhouding woonden een speciale generale repetitie bij. De tsaar ontving de componist na afloop van de voorstelling ‘vanuit een afstandelijke hoogte’ zoals de componist in zijn dagboek noteerde. “Heel aardig, zei de tsaar.”

De eerste opvoeringen van het ballet werden door het publiek koeltjes ontvangen, ongetwijfeld mee als gevolg van het niet zo enthousiaste welkom van de tsaar. Maar al gauw daarna werd het werk populair en kreeg het een vaste plaats in het Russische dansrepertoire. Een jaar later gingen Vsevolozshky, Petipa en Tchaikovsky samen werken aan een ander fantasie ballet: De notenkraker.

De populariteit van Doornroosje in het Westen dateert uit de periode van Serge Diaghilevs beroemde voorstellingen in het Londense Alhambra theater uit 1921. Het decor was van Leon Bakst, Bronislova Nijinska zorgde voor een nieuwe choreografie en Igor Stravinsky zorgde voor wat muzikale overgangen in de stijl van het origineel. Diaghilev veronderstelde dat de voorstelling vrijwel eeuwig op het programma zou blijven, maar hoewel hij groot succes had, was het na 105 voorstellingen afgelopen.

Omdat hij niet meer uit de kosten kwam, besloot de impresario om de derde akte afzonderlijk onder de titel Aurora’s huwelijk het volgende seizoen in Parijs op het toneel te brengen om iets van de kosten op te vangen. Diaghilevs productie toonde in ieder geval de schoonheid en de grandeur van het ballet voor een groot publiek aan en hielp Tchaikovsky’s reputatie als balletcomponist te bevestigen.

Bakst zei dat Doornroosje maakte dat hij ‘drie uur in een magische droom kon verkeren’ en Stravinsky, die als kind een voorstelling in Sint Petersburg had bijgewoond waarna hij zijn hele leven eigen dansvormen was blijven ontwikkelen, schreef in een open brief aan Diaghilev: “als musicus geeft het me grote voldoening om een werk opgevoerd te zien dat zo’n onmiddellijk aansprekend karakter heeft in een tijd waarin veel mensen die allerminst simpel, naïef of weinig spontaan zijn in hun kunst eenvoud en spontaniteit zoeken. Van nature beschikte Tchaikovsky over al die gaven. Hij bezat ook de gave van de melodie, het zwaartepunt in iedere symfonie, opera of ballet uit zijn oeuvre. Het overtuigendste voorbeeld van Tchaikovsky’s enorme creatieve kracht, is ongetwijfeld het ballet Doornroosje. Ik heb zojuist nog eens de partituur doorgenomen en daarin de afgelopen dagen met groot genoegen telkens weer een gevoel van frisheid, inventiviteit, vernuft en levendigheid teruggevonden.”

Voor een toelichting van de inhoud wordt verwezen naar de cd boekjes. In het echt theatrale ballet heeft de handeling een heel eigen scenario gekregen dat nogal afwijkt van het oorspronkelijke libretto. Elk van de drie aktes heeft een divertissement en de eerste plus de derde akte bevatten variaties voor de belangrijkste feeën en soli voor de seringenfee. In de uitgebreide derde akte maken ook allerlei onverwachte figuren uit de verdere verhalen van Moeder de gans hun opwachting.

Het werk stelt wel hoge eisen aan de uitvoerenden. Oorspronkelijk vergde Petipa, wiens choreografie nog steeds bij voorkeur wordt gebruikt, niet slechts twee of vier, doch een hele groep eerste dansers, waaronder twee vrouwelijke hoofdrollen (Aurora en de seringenfee). Dat geldt natuurlijk vooral voor de video opnamen; voor een cd opnamen telt dat niet.

 De suite

Om het werk in verkorte vorm bruikbaar te maken voor de concertzaal, stelde de Russische pianist en dirigent Alexander Siloti een zevendelige suite uit het ballet samen. Alleen wordt daar nog wel eens van afgeweken met andere, kortere of langere samenstellingen.

Logischerwijze begint die met de Inleiding die het dreigende thema van de boze Carabosse plaatst tegenover de vloeiende melodie van de seringenfee. Het tweede deel (Adagio. Pas d’action) is het beroemde ‘rozenadagio’ uit de eerste akte waarin Aurora van elk van haar prinselijke huwelijkskandidaten een bloem krijgt aangeboden. Daarna volgt als Pas de caractère een miauwend portret uit de derde akte en het verhaal van De gelaarsde kat en de witte kat dat eindigt wanneer de witte kat, de amoureuze avances beu, wegvlucht. Dan geeft Panorama een beeld van de reis van de prins naar het betoverde kasteel uit de tweede akte. De Valse begeleidt vervolgens de feestelijkheden uit de eerste akte. De Drie Ivans was oorspronkelijk het coda voor de pas de deux van Aurora en de prins uit de derde akte, maar werd door Diaghilev toebedeeld aan een trio dansende kozakken. De briljante polacca tot slot introduceert de figuren uit Moeder de gans uit de derde akte.

 

De opnamen

De oudste opname van Weldon klinkt langzamerhand in alle opzichten achterhaald. Bonynge is daarna veel romantischer, overtuigender, maar zijn versie is alleen nog in een album met zes cd’s leverbaar. Previn geeft te zeer een Tchaikovsky-light, ontdaan van drama en felle accenten om nog geheel te kunnen overtuigen. De muziek sprankelt onvoldoende.

Antal Dorati beschikte met het Concertgebouworkest niet over een echt in de balletwereld doorkneed en ermee vertrouwd apparaat, hoe prachtig het ook speelt. Zelf was de dirigent vertrouwder met twintigste eeuwse toneelmuziek (Bartók, Stravinsky). Gevolg is dat Tchaikovsky net iets teveel in een symfonisch dwangbuis wordt gedwongen. Muzikaal prachtig, balletmatig niet optimaal als resultaat.

Met Rozdestvensky, die de echt volkomen complete Russische partituur gebruikte, komen we hierna aan een van de beste opnamen. Hij geeft het werk een rijk geschakeerde symfonische allure en laat toch duidelijk horen dat op deze muziek wordt gedanst. De verhaallijn verloopt naadloos, vloeiend en kent mooie momenten van spanning en ontspanning. Details zijn zorgvuldig afgewerkt, kleuren fraai aangebracht. Nooit vallen de ritmen zwaar, climaxen zijn fel, tere momenten klinken subtiel.

Dat Pletnev een grote liefde voor dit ballet koestert, was al duidelijk toen hij op Virgin zijn eigen piano arrangement van het werk vastlegde. Overgedragen op zijn orkest kan hij zijn fantasie en zijn fijnzinnige inzichten natuurlijk nog beter uiten. Er gaat bijna geen minuut voorbij of het oor van de luisteraar wordt getroffen door precieze uitingen van bijzonder inzicht en gevoeligheid (let ook op de soli). Probeer de laatste tien minuten uit de tweede akte (een symfonische impressie van 100 jaar slaap) om overtuigd te raken hoe sfeervol de aanpak is. Steeds worden de juiste keuzes qua tempo, dynamiek en stemming gemaakt. Het resultaat klinkt nagenoeg ideaal.

Andrew Mongrelia is een echte balletdirigent tot in zijn vingertoppen. Dat is te horen. Hij is waar nodig dramatisch, maar waar nodig ook heel lieflijk en lijkt intens mee te gaan met de virtueel bezige dansers.

Het Kunsthuis in Kosice heeft de juiste akoestiek, zij het dat de luide passages haast wat al te briljant klinken. Het orkest is onverwacht goed, luister alleen maar eens naar de blazergroep.  Mooi ook dat alle 65 deeltjes afzonderlijk kunnen worden opgeroepen.

Schandalig genoeg is een andere prachtopname, die van Gergiev, niet meer officieel leverbaar. Hoewel niet primair balletdirigent, zorgt hij net als Mongrelia voor een al even prachtige uitvoering. Aan passie geen gebrek, maar evenmin aan haast Mozartiaanse gratie. De dirigent is duidelijk volkomen thuis in de partituur. Hij inspireert zijn orkest tot heel levendig en sympathiek spel en de opname klinkt volbloedig en weelderig; climaxen krijgen alle ruimte om zich te ontplooien.

Dan de drie video opnamen.

De onbekende Parijse NVC opname schijnt gebruik te maken van de choreografie van Nurejev, wat er een bijzonder, hoe dan ook interessant karakter aan zal verlenen.

Beide in respectievelijk Moskou en Sint Petersburg gemaakte opnamen ontstonden met  dè beide grote, traditionele Russische balletgezelschappen, zijn beide ook gebaseerd op Petipa’s choreografie en doen weinig voor elkaar onder. De opvoering van de Kirov groep werd helaas niet gefilmd in het eigen Marijinsky theater maar tijdens een tournee door Canada in de Place des Arts in Montréal met een wat minder gunstige akoestiek en wat balansproblemen voor het geluid (bovendien klinkt de 1e klarinet niet optimaal).

De dansers van beide gezelschappen doen weinig voor elkaar onder, ook de orkestbegeleidingen zijn verder goed aan elkaar gewaagd, maar de kostuums en de decors uit Moskou zijn rijker op het overdadige af en als kijkspul geeft dat de doorslag: de Moskouse versie verdient nipt de voorkeur.

Wat de Suite betreft, is het verstandiger de sentimentaliteit van een Rostropovitch in te ruilen tegen de sensibiliteit van een Muti.

 

Conclusie

In de cd wereld zijn het Pletnev, Rozdestvensky en Gergiev (zo nog voorhanden) naar wie de voorkeur uitgaat. In de videosector geldt dit voor Kopilov. Verder: waarom genoegen nemen met een Suite wanneer het volledige werk zoveel meer te bieden heeft?

 

Discografie

Compleet op. 66

1956. Philharmonia orkest o.l.v. George Weldon. Classics for pleasure CFP D 4485 (2 cd’s).

1968. Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 460.411-2 (6 cd’s).

1974. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 585.788-2 (2 cd’s).

1979. BBC Symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. BBC Legends BBCL 4091-2 (2 cd’s).

1979/81. Concertgebouworkest o.l.v. Antal Dorati. Philips 446.166-2 (2 cd’s).

1991. Sloveens staats filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Mongrelia. Naxos 8.550490/2 (3 cd’s).

1992. Kirov orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 434.922-2 (2 cd’s).

1997. Russisch national orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 457.634-2 (2 cd’s).  

Suite (ongedateerd, alfabetische volgorde op dirigent)

Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 443.55-2.

Londens symfonie orkest o.l.v. Abatole Fistoulari. Philips 442.562-2.

Schots national orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 6512.

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.175-2.

Philharmonia orkest o.l.v. Efrem Kurtz. EMI 767.791-2.

Philharmonia orkest o.l.v. John Lanchberry. EMI 764.109-2.

Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Delos DL 3196.

Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80151

Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 569.871-2.

Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 46340, 62894.

Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 574.758-2.

 

Radio symfonie orkest Berlijn o.l.v. Rögner. Berlin Classics BC 3116-2.

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. DG 429.097-2, 449.726-2.

 

Bewerking voor piano Pletnev

Mikhail Pletnev. Virgin 561.636-2 (2 cd’s).

 

 Bewerking voor 2 piano’s Rachmaninov

Pianoduo Nagai/Achatz. BIS CD 627.

 

Video

1989. Ensemble van het Bolshoi theatre o.l.v. Alexander Kopilov. ArtHaus 101.113 (dvd).

1989. Ensemble van het Kirov ballet o.l.v. Viktor Fedotov. ArtHaus 100.312 (dvd).

…… . Ballet van de Opera Parijs o.l.v. David. Coleman. NVC Arts 8573-85802-2 (dvd).