Verg. Discografieën

TCHAIKOVSKY: SOUVENIR DE FLORENCE OP. 70

TCHAIKOVSKY: SOUVENIR DE FLORENCE

 

Souvenir de Florence is de titel van het Strijksextet in d op. 70 waaraan de componist om te beginnen van 13 juni tot 25 juli 1890 werkte en waarvan hij de eindversie tussen december 1891 en januari 1892 afsloot. De première vond 24 november 1892 in Sint Petersburg plaats want het ging hier om een opdrachtwerk van de plaatselijke kamermuziekvereniging.

 

Achtergronden

 

Hoewel Souvenir de Florence beken staat als een van de gemakkelijker werken van Tchaikovsky geldt wat de structuur en de sfeer betreft, blijft het een typisch laat werk van de componist. 

Het stuk mag dan – afgezien van het dichte en intensieve eerste deel – een voor Slavische muziek vrij luchtig karakter hebben, het staat niettemin in de ban van Tchaikovsky’s radicale poging om in zijn late werken een soort muzikaal noodlotsbegrip te implementeren.

Een duidelijke poging in die richting is de Poesjkin opera Schoppenvrouw die in 1890 ontstaat, maar nog veel duidelijker blijkt dit streven uiteraard in de Zesde symfonie, de Pathétique uit 1893 die met het in dit opzicht beruchte adagio sluit. In dit kader moet men deze werken beschouwen omdat men anders mogelijk geneigd is ze te onderschatten.

In Florence zoekt Tchaikovsky enige maanden zijn toevlucht in 1890 om die opera Schoppenvrouw ongestoord te kunnen afronden. Gedurende de slotfase van die opgave maakt hij schetsen voor een sextet van 2 violen, 2 altviolen en 2 celli wanneer hij in mei 1890 terug is in Sint Petersburg.

Volgens schriftelijke getuigenissen is de als creatieve ontspanning bedoelde opgave voor het sextet ineens toch lastiger dan gedacht. Hij moet strijd voeren met ‘zes onafhankelijke en toch gelijksoortige stemmen’. Hij voelt zich – zeker wat het eerste deel aangaat – in een geheel nieuwe wereld verplaatst. En toch, of desondanks wordt de componist juist met dit werk heel blij en tevreden wanneer hij in juli 1890 de eerste schetsen klaar heeft. Vooral de slotfuga stemt hem gelukkig: “Verschrikkelijk, zo enthousiast als ik over mezelf ben’, schrijft hij.

Dat Souvenir de Florence niet in de Italiaanse Renaissancestad werd geschreven, is hierna al duidelijk. Maar het is ook geen programmatische compositie, zoals dat bijvoorbeeld bij het eerdere Capriccio italien op. 45 wel het geval is.

Bij dit Souvenir gaat het om een mooie herinnering aan de rust gedurende de maanden in Florence, aan een creatief vruchtbare en vrije periode, omgeven door de pracht van deze stad. Illustratief is het werk dus beslist niet. Tchaikovsky zelf sprak zelf in een brief aan zijn stille geliefde, mecenas en vertrouwelinge Nadja von Meck uit zijn Florentijnse periode in 1888 al duidelijk uit over het onderwerp programmamuziek:

“De componist kent twee soorten inspiratie: een subjectieve en een objectieve. In het eerste geval schildert hij zijn gevoelens van vreugde en leed, kortom de toestand van zijn ziel, net zoals lyrische dichters dat doen. Een feitelijk programma is hier natuurlijk overbodig, zelfs onmogelijk.

Heel anders is het wanneer een musicus de indruk die hij van een boek of in de natuur heeft opgedaan tracht in muzikale vorm weer te geven. In dat geval is een programma nodig (…..).

Programmamuziek heeft een even groot bestaansrecht als het epische gedicht naast de lyriek uit de literatuur”.

Belangrijk aan deze uiting is dat Tchaikovsky zijn Souvenir de Florence duidelijk als een ‘lyrisch’ werk beschouwt. En een lyrische stijl houdt in dat het vaak om herinneringen gaat, dat is uit de lyrische gedichten bekend. Zo bezien gaat het hier om een heel persoonlijk stuk. Waarschijnlijk daardoor is het altijd nogal verschillend beoordeeld. Maar daarbij wordt maar al te vaak vergeten dat het hier niet alleen gaat om een herinnering van de componist aan zichzelf, maar ook om een reflecterende verwerking van de muzikale traditie waarbij in het geval van Tchaikovsky de aanduiding van en het citeren uit de grote werken van het Weense classicisme een bepalende trek in de definitie van zijn eigen, subjectieve en romantische stijl vormt. 

 

De opnamen

 

Wie de weer indrukwekkend lange lijst opnamen wat grondiger bekijkt, zal daarin niet alleen veel onbekende sextetten en ensembles aantreffen, maar ook een horde cd labels die in de winkelbestanden niet of nauwelijks voorkomen. Daaronder ook de namen van Denon, Erato, Philips en Teldec  die (helaas) officieel van de markt zijn verdwenen, maar waarvan her en der nog voorraden zijn. Wie zich aan moois op merken als Agora, Analekta, Arts, Audiomax, Bayer, Black Box, Cedile, CRD, Divox, Helicon, Melodiya, Meridian, Nimbus, Nuova Era, PAN, Telepathic en Unicorn waagt, begeeft zich op onbekend terrein met meestal onbekende uitvoeringen. Daar kunnen aangename verrassingen bij zijn, erg waarschijnlijk is dit niet. Ter wille van de volledigheid is het echter nuttig om ze alle te vermelden.

Vandaar dat we ons hier toch maar veilig bepalen tot het algemeen makkelijk verkrijgbare. Een eerste beslissing die vervolgens moet worden genomen is: kiest men de zuivere sextetversie of die voor strijkorkest? Veel valt te zeggen voor de pure sextetvorm. Binnen die groep treffen we vervolgens twee richtingen: die van het aangevulde strijkkwartet en die van het volledige ad hoc ensemble. In het eerste geval is in ieder geval sprake van een hechte kwartetbasis, maar blijft de vraag in hoeverre de gasten zijn geïntegreerd. In het tweede geval worden individueel zwaardere eisen gesteld, te beginnen met meer repetitietijd, maar in het beste geval ook met als resultaat iets van een grote gebeurtenis.

Niet toevallig speelt in de eerste groep het Borodin kwartet een belangrijke rol. In de loop der jaren maakte het met cellogasten Rostropovitch (2x), Gutman en Milman vier opnamen, die alle waardevol zijn. De best klinkende is de Chandosuitgave uit 1999, maar de mooiste interpretatie is die uit 1993 met Yuri Yurov en Misha Milman op Teldec, die waarschijnlijk nog leverbaar is (zeker via internet).

Hierna moet vooral en meteen het  Raphael ensemble worden genoemd, een vaststaand strijksextet dat sinds 1982 bestaat uit James Clark. David Adams, Louise Williams, Ralph Ehlers, Andrea Hess en Timothy Gill. Uitstekend gewapend, heel homogeen, met een mooi rijke toon en perfect ensemblespel geven ze het stuk gestalte. Ook het tot sextet gereduceerde Academy of Saint-Martin-in-the-Fields ensemble beweegt zich op heel hoog interpretatief niveau.

Sarah Chang verzamelde een stel oudere en nieuwere eerste lessenaar mensen uit het Berlijns filharmonisch orkest om zich voor een stralende uitvoering met eerder een Italiaanse dan een Slavische uitstraling. Het is boeiend hoezeer hier de deelnemers hun individuele karakter kunnen tonen zonder dat ze het geheel geweld aandoen; ze lijken elkaar haast uit te dagen. Alle stemmen tellen met gelijk gewicht en het adagio cantabile vormt een inderdaad zangerig hoogtepunt met een fraai contrasterend middengedeelte. De opnamekwaliteit had alleen iets realistischer mogen zijn: het hoog neigt soms tot scherpte, het laag komt iets tekort. Maar afgespeeld op apparatuur met een mogelijkheid tot klankcorrectie is dat geen probleem.

Bij de overige, nieuwere uitgaven valt vooral die van het versterkte uit louter dames bestaande Klenke kwartet, aangevuld met twee heren positief op. Het ensemblespel loopt gesmeerd en vertoont een persoonlijk, stijlvol karakter met aandacht voor innerlijke waarden en ademt veel muziekplezier in een verklanking die het gelukkige karakter van de muziek recht doet. In het eerste deel zijn de ritmen veerkrachtig en het hoge beginniveau wordt door het hele werk heen gelukkig gehandhaafd.

De Franse violiste Sarah Nemtanu verzamelde vijf andere gelijkgestemde strijkers uit het Frans Nationaal orkest en het Filharmonisch concert van de Franse omroep om samen tot een heel homogene, qua spanningsopbouw goed gedoseerde en stijlvolle verklanking te komen waarin Russische en Italiaanse karaktertrekken aardig zijn verenigd.

Maar ok hun beurt is dit stel weer overtroffen door het aangevulde Emerson kwartet. Het neemt de luisteraar meteen stevig in de greep met de hier getoonde energieke aanpak van het eerste deel. Het adagio cantabile e con moto is precies dat: zangerigheid in het juiste tempo. De resterende delen zijn ook precies raak getypeerd in hun uitgelatenheid. Knap dat het mogelijk is om deze muziek weer kakelvers te laten klinken. Bovendien horen we staaltjes van volmaakt ensemblespel. De opname dat hooguit nog wat helderder mogen zijn.  

Dan zijn daar de uitbreidingen voor strijkorkest. Hier stelde Marriner destijds een lang geldende norm. Hij werd gevolgd door menig ensemble, bekend en onbekend. Na schifting tussen goed en zeer goed zijn het hier Turovsky en zijn Canadezen met twee opnamen, het Orpheus ensemble. Het Noors kamerorkest, Camerata Lausanne en Amsterdam Sinfonietta die met de meest overtuigende lezingen overblijven.

 

Conclusie

 

Wat de oorspronkelijke sextetvorm betreft, ligt het voor de hand om te kiezen voor Emerson c.s. op de voet gevolgd door Chang c.s. en het uitgebreide Klenke kwartet; wat de grote versie aangaat: waarom niet zonder gevoel van chauvinisme opteren voor het prachtig opgenomen Amsterdam Sinfonietta?

 

Discografie

 

Als sextet

 

1957. Leonid Kogan, Elizaveta Gilels, Rudolf Barshai, Genrikh Talalyan, Sviatoslav Knushevitsky en Mstislav Rostropovitch. Multisonic 310.182-2.

 

1957. Borodin kwartet met Genrikh Talalyan en Mstislav Rostropovitch. Melodiya 74321-18290-2, Chandos CHAN 9871, Melodiya MEL 100197-2 (2 cd’s).

 

…… Jascha Heifetz, Israel Baker, Milton Thomas, Paul Rosenthal, Gregor Piatigorsky, Laurence Lesser. RCA 88725-45145-2 (21 cd’s).

 

1966. Guarneri kwartet met Boris Kroyt en Mischa Schneider. RCA 88888-09288-2.

 

1978. Shostakovitch kwartet met Kirim Belotsvetov en Alexander Kovalyov. Olympia OCD 523.

 

1985. Borodin kwartet met Yuri Bashmet en Natalia Gutman. EMI 749.775-2 (2 cd’s).

 

1986. Europees Master sextet. Auvidis A 6120.

 

1990. Salvatore Accardo, Margaret Batjer, Toby Hoffman, Sylvie Gazeau, Rocco Filippini en Gary Hoffman. Nuova Era 6866.

 

1990. Arienski ensemble. Meridian CDE 84211.

 

1993. Vermeer kwartet met Rami Solomonow en John Sharp. Cedile CDR 90000017.

 

1993. Borodin kwartet Yuri Yurov en Mikhail Milman. Teldec 4509-90422-2 (2 cd’s).

 

1993. Keller kwartet met Kim Kaskashian en Miklós Perényi. Erato 4509-94819-2, 8573-84253-2.

 

1993. Raphael ensemble. Hyperion CDA 66648.

 

1993. Franz Schubert kwartet met Johannes Flieder en Walter Schulz. Nimbus NI 5399.

 

1996. Sestetto Italiano. Agora AG 163.

 

1998. Kocian kwartet met Josef Kluson en Michal Kanka. Praga PRD  250116.

 

1998. Tsjechisch filharmonisch sextet. Waldman JW 006.

 

1999. Borodin kwartet met Genrikh Talalyan en Mstislav Rostropovitch. Chandos CHAN 9871 (2 cd’s).

 

2001. Weens strijksextet. PAN 10173.

 

2004. Sarah Chang, Bernhard Hartog,  Wolfram Christ, Tanja Christ, Georg Faust en Olaf Maninger. EMI 557.243-2.

 

2004. Endellion kwartet met Robert Cohen en Tim Boulton. CRD CRD 3502.

 

2009. Klenke kwartet met Harald Schöneweg en Klaus Kämper. Berlin Classics BC 1650-2.

 

2010. IPO Richter kwartet met Vladsislav Krasnov en Kirill Mihanovsky. Helicon 02-9639.

 

2012. Sarah Nemtanu, Luc Héry, Sabine Toutain, Christophe Gaugué, Raphaël Perraud, Jean-Luc Bourré. Naïve V 5325.

 

2012. Emerson kwartet met Paul Neubauer en Colin Carr. Sony 88725-47060-2.

 

Arr. voor strijkorkest

 

1968. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 452.614-2.

 

1976. Nederlands Kamerorkest o.l.v. David Zinman. Philips 

 

1985. Camerata Lysy o.l.v. Antonio Lysy. Claves CD 50-8507.

 

1985. Camerata Bern o.l.v. Thomas Fueri. Erato ECD 88237.

 

1986. Israëlisch kamerorkest o.l.v. Yoav Talmi. Telepathic 8.43311 ZK.

 

1986. Musici de Montréal o.l.v. Yuli Turovsky. Chandos CHAN 8547.

 

1990. Weens kamerorkest o.l.v. Philippe Entremont. Naxos 8.550404.

 

1990. Kamerensemble Parijs o.l.v. Jean-Claude Bouveresse. Auvidis BNL 112794.

 

1990. City of London Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Virgin 791.568-2.

 

1991. Orkest van Auvergne o.l.v. Jean-Jaques Kantorow. Denon CO 75026.

 

1991. Primavera kamerorkest o.l.v. Paul Manley. Unicorn 9134.

 

1992. Georgisch kamerorkest o.l.v. Liana Issakadze. Orfeo C 307921 A.

 

1992. Europees kamerorkest o.l.v. Gérard Korsten. DG 437.541-2.

 

1992. Goldberg ensemble o.l.v. Malcolm Layfield. Meridian CDE 84230.

 

1993. Kremlin kamerorkest o.l.v. Misha Rachlevsky. Claves CD 50-9317.

 

1993. Astrakhan kamerorkest o.l.v Mikhail Shcherbakov. Et’cetera KTC 1163.

 

1993. Belcanto strijkers. Divox CDX 29304.

 

1994. Academy of St. Martin-in-the-Fields kamermuziekensemble. Chandos CHAN 9387.

 

1996. Orpheus kamerorkest. DG 453.460-2.

 

1996. Noors Kamerorkest o.l.v. Iona Brown. Chandos CHAN 9708.

 

1999. Stuttgarts Kamerorkest o.l.v. Dennis Russell Davies. Dabringhaus & Grimm MDG 321.11008-2.

 

2000. Iers Kamerorkest o.l.v. Fionnula Hunt. Black Box BBM 3004.

 

2000.  Kamerorkest van de Beierse omroep. Arts 47633-2.

 

2003. Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Candida Thompson. Channel Classics CCSSA 21504.

 

2006. Württembergs kamerorkest o.l.v. Ruben Gazarian. Bayer BR 100.380.

 

2008. Musici de Montréal o.l.v. Yuli Turovsky. Analekta AN 29954.

 

2010. Dog.ma kamerorkest o.l.v. Mikhail Gurewitsch. Audiomax 912.1654-2.

 

2010. Concertgebouw kamerorkest o.l.v. Marco Boni. Pentatone PTC 5186009.

 

2012. Camerata de Lausanne o.l.v. Pierre Amoyal. Warner 2564-65218-2.

 

Arrangement voor viool, cello en strijkers

 

1992. Bela Bánfalvi en Karoly Botvay met de Boedapest Strijkorkest. Capriccio 10441.

 

Video

 

1990. Weens kamerorkest o.l.v. Philippe Entremont. Naxos DVD 11029.