Verg. Discografieën

WOLF: ITALIENISCHES LIEDERBUCH (geactualiseerd)

 

WOLF: ITALIENISCHES LIEDERBUCH

 

Achtergronden

 

Van de 46 liederen die samen het Italienische Liederbuch vullen, werden de eerste 22 in 1890/1 geschreven, terwijl de resterende 24 vijf jaar later werden voltooid. De teksten zijn ontleend aan een vertaling door Paul Heyse van Italiaanse volkspoëzie van onbekende Italiaanse dichters, gepubliceerd in Wolfs geboortejaar 1860. De anonieme teksten bleken hem meteen te inspireren. Omdat het materiaal niet eerder was gebruikt in de liedkunst, voelde de componist zich geheel vrij in de omgang daarmee wat leidde tot zijn allerpersoonlijkste uitingen.

De verzen die Wolf uitkoos zijn vooral Toscaanse liefdesgedichten die een soort verhaal vormen van twee gelieven die van toewijding, strijd, vrede sluiten getuigen zoals dat bij verse liefdes vaak het geval is. De vertolking is meest in handen van een sopraan en een bariton die voornamelijk bij toerbeurt zingen. De teksten zijn kleine juweeltjes waarin iedere noot afzonderlijk, elke stembuiging cruciaal is, hoewel de vaak gemoedelijke tekst een lichte, spontane toon vraagt. De liederen voor vrouwenstem zijn afwisselend plagerig, pruilend en temperamentvol, terwijl de manlijke bijdragen vaak vurig is met liefdesliedjes vol kostelijke kwinkslagen. Hier is Wolf als meester van het miniatuur te horen

Maar in het lijstje opnamen treffen we ook een mezzo en een paar tenoren aan.

De aard van deze liederen is tamelijk zakelijk en beknopt, maar er zijn er ook die met hun schoonheid meteen direct sympathiek zijn. Concentratie op de materie loont en het cumulatieve affect is bijzonder treffend wanneer twee gelijkwaardig goede zangers te horen zijn.

  

De opnamen

 

In 1958 stonden op het podium van het Salzburg Festival microfoons toen Seefried, Fischer-Dieskau en Werba die Seefried begeleidt en Demus als partner van Fischer-Dieskau de cyclus voordroegen. Beide zangers zijn op het toppunt van hun kunnen en de aanwezigheid van publiek lijkt een extra stimulans voor hem. De niet volmaakte opname moet men voor lief nemen.

De tweede (nu in de studio) gemaakte opname van Fischer-Dieskau en Moore is nog steeds een mijlpaal in het vocale repertoire. Beide zangers leveren heel subtiele bijdragen en koesteren met hun ideale begeleider de vaak gebroken melodielijnen meesterlijk.  

Mooi als ze zijn, de beide opnamen van Ameling – de een met Souzay, feitelijk het mooist, de andere met Krause en respectievelijk Baldwin en Gage - zijn wat weggezakt in de belangstelling waarschijnlijk mede door een steeds lastiger verkrijgbaarheid, maar wie een van de twee bezit, mag zich gelukkig prijzen.

Als verrassing verscheen een paar jaar geleden nog de in 1977 gemaakte opname van Janet Baker en John Shirley-Quirk Die zal hooguit interessant zijn voor bewonderaars van beide zangers want tot vocale verassingen komt het niet in deze gedegen vertolkingen

Ook bij Ziesak, Schmidt, Eisenlohr en Jansen wordt gebruik gemaakt van één pianist per zanger, waarbij Rudolf Jansen zich het mooist manifesteert. Dramaturgisch klopt alles hier mooi en de geloofwaadigheid van de onderneming is onbetwist.

Vrij ingetogen, maar fraai geïntegreerd klinkt de cyclus bij Bonney, Hagegård en Parsons. Unaniem zijn de drie betrokkenen in hun opvatting en de luisteraar krijgt de indruk stilletjes privé mee te kunnen luisteren naar heel persoonlijke momenten van geluk en verdriet.

Bij Upshaw, Bär en Deutsch valt op hoe doorleefd de voordracht is maar het is alles bijeen net niet voldoende om in de eredivisie mee te doen. Iets dergelijks geldt voor de wat koele, Scandinavische visie van Isokoski, Skovhus en Viitasalo. Er wordt mooi gezongen, maar de uitkomst is wat bleekjes, de zangers zijn te beleefd. Ook de begeleiding is wat saai.

Het aantrekkelijke in de verrichtingen van Lott, Schreier en Johnson is dat niet alleen heel trefzeker en gevoelvol wordt gezongen, maar ook dat consequent de oorspronkelijke toonsoorten worden aangehouden en dat het boekje met toelichtingen een informatieve goudmijn is.

Dat Oelze, Blochwitz en Jansen eerder tot understatement dan tot overstatement neigen, mag hun als een verdienste worden aangerekend. Toch doen de gevoelsmatige inhoud niets tekort. Niet alleen de beide zangers verdienen veel lof, ook Rudolf Jansen onderscheidt zich heel positief.

De afgelopen jaren verscheen nog een een zevental opnamen kort na elkaar. Mojca Erdmann onderscheidt zich vooral in de de lichtere, spottende liederen, in de swat meer dramatische komt haar expressie wat tekort. Gerhaher is over de hele linie uitstekend en Huber begeleidt gevoelvol.

Met zijn bijna baritonale tenor frappeert Christoph Prégardien met zijn intelligente voordracht. Julia Kleiter weet ook goed te treffen en ontroeren; Dumno is een geweldige begeleider. De opname van Robbin en Lichti is onbekend; Geraldine McGreevy noch Mark Stone weten helemaal te overtuigen op het hoogste niveau.

Bij het koppel Michaela Selinger en Wolfgang Holzmair gaat veel aandacht uit naar het detail en het scheppen van de juiste stemming en ze worden zonder overdrijving begeleid. 

Ook Rodgers en Williams vormen een fraai elkaar aanvullend paar, maar hier is het haast Roger Vignoles die met zijn geschakeerde, stimulerende begeleidingen het meest de aandacht trekt en de spraan kan de druk niet steeds aan. 

 

Conclusie

 

Nog steeds is de uitgave van Schwarzkopf. Fischer-Dieskau en Moore eigenlijk de maat aller dingen, vooral ook omdat hier van de bij de sopraan soms storende gemaniëreerdheid niet duidelijk sprake is. Verder zijn Lott, Schreier en Johnson en Oelze, Blochwitz en Jansen het interessantst met in hun kielzog Ziesak, Schmidt, Eisenlohr en Jansen. Verder verdienen ook Erdmann en Gerhaher zeker de aandacht.

 

Discografie

 

1958. Irmgard Seefried, Dietrich Fischer-Dieskau, Jörg Demus en Erik Werba. Orfeo 220901.

 

1965/7. Elisabeth Schwarzkopf, Dietrich Fischer-Dieskau en Gerald Moore. EMI 562.650-2.

 

1963. Elly Ameling, Gérard Souzay en Dalton Baldwin. Philips 442.744-2 (2 cd’s).

 

1975. Christa Ludwig, Dietrich Fischer-Dieskau en Daniel Barenboim. DG 439.975-2 (2 cd’s).

 

1977. Janet Baker, John Shirley-Quirk en Steuart Bedford. ICA Classics ICAC 5076.

 

1981. Elly Ameling, Tom Krause en Irwin Gage. Globe GLO 6029, 25008 (2 cd’s).

 

1990. Ruth Ziesak, Andreas Schmidt, Ulrich Eisenlohr en Rudolf Jansen. RCA RD 60857.

 

1992. Barbara Bonney, Håkan Hagegård en Geoffrey Parsons. Teldec 9031-72301.

 

1994. Felicity Lott, Peter Schreier en Graham Johnson. Hyperion CDA 66760, 5538.

 

1995. Dawn Upshaw, Olaf Bär en Helmut Deutsch. EMI 555.618-2.

 

2001. Soile Isokoski, Bo Skovhus en Marita Viitasalo. Ondine ODE 998-2 (2 cd’s).

 

2002. Christiane Oelze, Hans-Peter Blochwitz en Rudolf Jansen. Berlin Classics BC 1748-2.

 

2009. Mojca Erdmann, Christian Gerhaher en Gerold Huber. RCA 88697-72720-2.

 

2009. Christoph Prégardian, Julia Kletter en Hilko Dumno. Challenge CC 72378.

 

2009. Catherine Robbin, Daniel Lichti en Leslie De’Ath. Analekta AN 29956.

 

2010. Michaela Selinger, Wolfgang Holzmair en Georg Beckmann. Bridge 9378 A/C.

 

2011. Geraldine McGreevy, Mark Stone en Sholto Kynoch. Stone Records ST 8011.

2012. Joan Rodgers, Roderick Williams en Roger Vignoles. Champs Hill CHRCD 054.