Verg. Discografieën

WAGNER: TRISTAN UND ISOLDE

WAGNER: TRISTAN UND ISOLDE 

De Arthurlegende leverde het ruwe materiaal voor Wagners waarschijnlijk beste opera, maar zijn verwerking van deze stof werd geïnspireerd door de filosofie van Schopenhauer en meer in het bijzonder daaruit de bewering dat een staat van gelukzaligheid alleen kan worden bereikt door iedere invloed van de wil en begeerte te ontkennen. Schopenhauer is daarom duidelijk aanwezig in deze opera die eindigt in een gelukzalige zelfvernietiging met begeerte als drijfveer. Tristan und Isolde is in wezen een vijf uur durend liefdeslied.

Achtergronden

“Omdat ik nooit in mijn leven het ware liefdesgeluk heb gekend, ben ik van plan om een monument voor deze allerschoonste der dromen op te richten waarin deze liefde van begin tot eind zal worden verzadigd; in mijn hoofd heb ik een Tristan en Isolde, het eenvoudigste, maar volbloedigste muzikale concept.”Wagner schreef dat aan zijn vriend en vertrouweling Franz Liszt in december 1854. Hij bevond zich in Zürich als banneling tengevolge van revolutionaire activiteiten gedurende de Dresdense opstand van 1849. Hij had de complete tekst van het vierdelige Ring drama al geschreven, was klaar met de hele Rheingold en werkte aan de laatste acte van Die Walküre. Maar hij had zoals gewoonlijk geldgebrek en de vooruitzichten op een complete uitvoering van de Ring waren ongunstig. In feite duurde het nog twintig jaar voordat de cyclus klaar was en 22 jaar voordat deze tot opvoering kwam. Tristan werd geconcipieerd als een meer praktische opera met slechts weinig zangers en een niet te lange duur.Niettemin ging hij door met het componeren van de eerste twee actes van Siegfried eer de noodzaak om Tristan te schrijven hem dwong om dat werk terzijde te leggen en aan het nieuwe project te beginnen. Allereerst moest hij het nodige onderzoek doen want de uit de vroege Middeleeuwen daterendeTristan legende bestond in velerlei vorm. Wagner wilde de kern van het verhaal losmaken van een enorme hoeveelheid complexe intriges om zich op wat hij als de essentie beschouwde te kunnen concentreren. Het libretto dat zo ontstond is een meesterwerk van dramatische structuur, waarin elke acte met een economisch gebruik der middelen en grote kracht naar een climax streeft die uniek is in de operageschiedenis.Ongetwijfeld was het een enorme stimulans dat hij juist toen de meest romantische periode van zijn leven doormaakte. Een rijke Zwitserse vriend, Otto Wesendonk, nodigde Wagner en zijn vrouw Minna met wie hij voortdurend op gespannen voet verkeerde uit om in een huisje naast zijn imposante villa te komen wonen. Of Wagner verliefd werd op Wesendonks echtgenote Mathilde (geboren Luckemayer, van huis uit Duitse schrijfster van o.a. de Fünf Gedichte die Wagner in 1858 als Wesendonk-Lieder op muziek zette) omdat hij Tristan componeerde of andersom is een vraag die nog steeds moeilijk te beantwoorden is. Maar de pressie van deze vermoedelijk onvervulde liefde liet zeker de temperatuur van het werk stijgen. Terwijl hij aan de opera werkte, stuurde Wagner het bij stukjes en beetjes aan Mathilde, vergezeld van brieven en opmerkingen. In 1854 onderschepte Minna een van die brieven die haar het ergste deden vrezen. Na een verschrikkelijke ruzie vluchtte Wagner naar Venetië. Daar voltooide hij in eenzaamheid de tweede acte, die het langste en meest complexe liefesduet ooit bevat. Maar de derde acte werd nog extremer en terwijl hij daarmee bezig was – nu in de villa Triebschen bij Luzern – stuurde hij een brief aan Mathilde:“Kind! Deze Tristan wordt iets verschrikkelijks! Deze laatste acte!!! … Ik vrees dat de opera zal worden verboden – tenzij het geheel wordt geparodieerd in een slechte uitvoering – alleen een middelmatige opvoering kan me redden. Heel goede zullen het publiek mogelijk gek maken – anders kan ik het me niet voorstellen.”Wagner zal dit wel deels spottend hebben bedoeld, maar er zijn nauwelijks muziekwerken die in staat zijn om iemand zo volledig in de war te brengen en de “Tristan koorts” is een bekend fenomeen. Natuurlijk, de opera bleek alles behalve de praktische propositie die Wagner voor de geest stond en de eerste pogingen om het werk op het toneel te brengen, faalden ook. De première was tenslotte in München onder beschermheerschap van Ludwig II. Daarna duurde het niet lang voordat musici ontdekten hoezeer Wagner een muzikale revolutie had ontketend.

De handeling

De handeling is (voor Wagner) verfrissend simpel. Tristan is per boot naar Ierland gezonden om de Ierse prinses Isolde als bruid voor zijn oom, koning Marke van Cornwall op te halen. Maar Tristan is zelf hevig verliefd geworden op Isolde en zij beantwoordt die liefde. Ze stellen samen vast dat hun dood de enige uitweg biedt en op reis terug naar Cornwall drinken ze een medicijn waarvan ze aannemen dat het een gifdrank is. Maar Isolde’s kamenier Brangäne heeft stiekem die gifdrank verwisseld voor een liefdesdrank, zodat hun passie alleen maar groter wordt. Ze zetten hun affaire voort totdat ze op heterdaad worden betrapt en Tristan wordt verwond door een van Markes edelen. Hij wordt teruggevoerd naar zijn kasteel in Bretagne, waar hij net bij aankomst van Isolde sterft. Marke vergeeft hen hun liefde en Isolde zinkt bij Tristans lijk neer om zich met hem in de dood te verenigen. 

 

Het unieke van Tristan

Wagners opzet was om een zo verterende liefde te schilderen dat alle wereldse waarden eraan worden opgeofferd; niet uit vrije wil, maar tengevolge van de felheid van deze passie. Deze drijft Tristan en Isolde er allereerst toe om koning Marke – Tristans soeverein en de verloofde van Isolde – te verraden. Vervolgens drijft hij de gelieven zelf in de zelfgekozen dood.Om hun situatie duidelijk te maken, moest Wagner haast wel radicaal nieuwe muzikale middelen gebruiken. Het bekendst werd het eindeloze uitstel van de harmonische oplossing. Hij voerde de chromatiek op tot het uiterste. Dat wil in de praktijk zeggen dat de luisteraar vanaf de beginmaten van het voorspel – de meest geanalyseerde maten uit de hele muziekgeschiedenis – in onzekerheid wordt gelaten over waar de muziek heen leidt. Er zijn zoveel noten die niet passen binnen de toonaard van iedere passage opnieuw, waardoor ons gevoel voor tonaliteit als fundament van de hele klassieke muziek wordt ondermijnd. En niettemin – en dat is misschien wel het grootste mirakel van de partituur – onderwerpt Wagner het werk aan een krachtige stalen structuur. De opera is even stevig georganiseerd als een symfonie van Beethoven. Of, zoals Richard Strauss opmerkte: “Wagner moet het hoofd koel hebben gehouden toen hij het liefdesduet componeerde.”De volledige beheersing van zijn hulpmiddelen, gecombineerd met de ongeremde erotiek van Tristan maakt dat de wereld die we met de beginmaten binnentreden er eentje is van een verpletterende kracht, waarvoor veel luisteraars terugdeinzen, terwijl andere die juist verslavend vinden. De muziek zou nooit meer hetzelfde zijn, behalve voor Wagner, die onmiddellijk hierna een van zijn meest toegankelijke opera’s, nadrukkelijk in C-groot ging schrijven: Die Meistersinger. 

De muziek

Vanaf het opmerkelijke voorspel met zijn golvende melodielijnen en zijn onderbroken harmonieën is de opera doordesemd met een gevoel van onstuimige sensualiteit en lijfelijk verlangen. Het lange liefdesduet uit de tweede akte is zo expliciet seksueel als maar kan, een unicum in de muziek, compleet met een muzikale coïtus interruptus wanneer de beide gelieven worden betrapt. Het omnipresente onvervulde verlangen wordt pas in de slotmaten van het werk vervuld: in Isolde’s beroemde Liebestod, een aria waarin ze zichzelf in een extatische vergetelheid brengt en tenslotte een harmonische vervulling vindt.Tristan is revolutionair wat zijn chromatische muziektaal betreft; de harmoniek wordt tot uitersten opgerekt en laat de luisteraar ronddobberen in een wereld zonder duidelijke bakens. Wie naar een ouverture van Mozart luistert, kan globaal bepalen hoe lang de daarop volgende opera zal duren; bij Tristan heeft diezelfde luisteraar na het voorspel geen idee waar het werk hem heen zal voeren. Maar het modernisme van Schönberg staat al klaar in de coulissen.  

De vereisten

Een vier uur durend werk zonder een noot teveel stelt exorbitante eisen aan de uitvoerenden en de luisteraars. Geen wonder dat er niet zoveel opnamen van Tristan bestaan, voornamelijk omdat de titelrollen zangers vergen die niet alleen over een groot uithoudingsvermogen moeten beschikken, maar ook over een bijzondere intelligentie. Ook het aantal dirigenten dat het werk volledig recht kan doen, is altijd beperkt gebleven. Daarom is het misschien maar goed ook dat men zich niet aan meer opnamen heeft gewaagd. Een stevige greep te krijgen op de architectuur en dat over te brengen op de uitvoerenden moet geen geringe opgave zijn. 

Historische opnamen 1928 – 1950

Nu – we schrijven medio 2007 – successievelijk steeds meer opnamen uit de pre-lp era vrij van copyright zijn, en dus goedkoop en meteen hopelijk mooi gerestaureerd opnieuw op de markt kunnen worden gebracht. Een historische taak waarvan met name Naxos zich goed kwijt.De eerste opname van Tristan die in 1928 in Bayreuth ontstond met Graarud en Larsen-Todsen (nu vrijwel vergeten zangers) en Karl Elmendorf als dirigent, was begrijpelijk genoeg onvolledig, maar vertoont alle kenmerken van het werken binnen een traditie van volkomen identificatie met het werk. Dat geheel is gelukkig als cd heruitgave beschikbaar. Omroeparchieven waren en zijn meestal de rijke bron voor dergelijk historisch materiaal. Daaraan danken we een aardig aantal belangwekkende opnamen, bijvoorbeeld die van West Hill uit maart 1935 als getuigenis van het geweldige debuut van Kisten Flagstad aan de Met in New York. Mooier en frisser komt ze in haar latere opnamen nauwelijks uit de verf. Ook Lauritz Melchior als haar partner is hier op z’n best. Maar de fijnzinnig tere Kurwenal van Friedrich Schorr noch de heel persoonlijke, warmbloedige Brangäne van Karin Branell zijn te versmaden. Jammer van de wat haastig dirigerende Bodansky en de coupures. Twee seizoenen later, in januari 1937 werd Bodansky’s uitvoering, nu compleet, opnieuw geregistreerd en het is die opname die ook wat beter klinkt.Daarnaast zijn er diverse, ook gecoupeerde uitgaven uit de jaren dertig. Van de geluidskwaliteit mag men niet teveel verwachten, maar de zangers waren wel geweldig. EMI heeft in 1992 een opname uit Covent Garden uitgebracht maar verwisselde helaas de acetaat platen, zodat een gedeelte wordt gedirigeerd door Fritz Reiner (juni 1936) en een ander gedeelte door Thomas Beecham (juni 1937).  Zo’n ongelukkig verhaspelde opname is ook die van Erich Leinsdorf waarin Emanuel List als Koning Marke in 1940 geïndisponeerd raakte en werd vervangen door een brok opname van een jaar later met Alexander Kipnis. Los daarvan: de directie van Leinsdorf is aan de tamme kant en de zangers maken een vrij routineuze indruk. Gelukkig is door andere firma’s die gecombineerde opname vervangen en teruggebracht tot de afzonderlijke versies. Het belangrijkst is de Londense ‘live’ opname van Reiner dankzij het ideale samengaan van Flagstad en Melchior, allebei geweldig in hun rollen. Aan het begin van haar loopbaan was de sopraan al geweldig en hier blijkt ook dat Melchior wel terecht wordt beschouwd als de beste Wagnertenor aller tijden. De rest van de bezetting (Sabine Kalter als Brangäne, Herbert Jansen als Kurwenal, Emanuel List als Marke) blijft hierbij duidelijk achter. Maar na een trage start zorgt Reiner voor een brede, doch heel vitale aanpak.De Zuid Amerikaanse opname van Erich Kleiber uit 1938 gaat ook mank aan wat coupures, klinkt belabberd, maar is wel de moeite waard door de fraaie inbreng van Anny Konetzny, Karin Branzell als Isolde en Brangäne en uiteraard de grootse dirigent die weet wat een geladen bel canto aanpak is. Ook verder wordt trouwens heel goed gezongen.De ongetwijfeld met veel handicaps en een nauwelijks optimale bezetting ontstane oorlogsopname onder Robert Heger uit Berlijn (1943) is hooguit interessant voor de statistiek. Bezien vanuit het perspectief van 2007 mogen de mono opnamen van Knappertsbusch uit 1950 en Furtwängler uit 1952 ook historisch lijken, in muzikaal opzicht hebben ze weinig aan actualiteit ingeboet. 

Mono opnamen 1950 - 1958

Maar chronologisch gezien is daar eerst nog Erich Kleiber met zijn tweede opname uit Buenos Aires (1948), waar hij vrij kort na W.O. II een uitstekende bezetting bijeenbracht. Het resultaat klinkt minstens zo dramatisch als de eerste keer en bezit met Flagstad en Svanholm over de nog betere protagonisten.

Tijdens het festival van München in 1950 dirigeerde de oer-Wagneriaan Hans Knappertsbusch een gelukkig op Orfeo heruitgegeven echt volledige dus coupuresvrije vertolking die in geloofwaardig klankgewaad ondanks allerlei tekortkomingen een plaatsje verdient op het lijstje met belangrijke opnamen. Knappertsbusch was berucht vanwege zijn langzame tempi, maar hier is hij opmerkelijk vlot. In minder dan vier uur is hij ongehaast door het werk heen. Hij neemt verrassende risico’s, maar slaagt telkens weer dankzij een grote overtuigingskracht. Zo versnelt het voorspel naar de climax toe op een manier die vulgair lijkt, maar hier geïnspireerd klinkt. Hij werkte met een solistenteam dat afgezien van de Brangäne van Margarete Klose – lang de beste exponent van deze rol – en Paul Schöfflers Kurwenal in vocaal opzicht niet erg bijzonder was. Helena Brauns Isolde is rijp, maar beschikt slechts over beperkte kracht. Onder de stimulerende leiding van de dirigent geeft ze een volledig beeld van de Isolde uit de eerste acte: bitter, wanhopig verliefd maar gedwongen om dat verborgen te houden, sarcastisch, indrukwekkend en tenslotte smeltend in Tristans armen. Haar Tristan, Günther Treptow is, hoewel bepaald niet heroïsch, gevoelig voor zijn rol. Ferdinand Frantz, in het dagelijks leven de echtgenoot van Braun, geeft de monologen van koning Marke ontroerender vorm dan wie van zijn rivalen ook. De verhalende vaart van de eerste acte, de sensualiteit van de tweede en het onverdraaglijke verlangen van de derde worden met optimaal begrip naar voren gebracht.

De enige Italiaanse opname van Victor de Sabata uit Milaan (1951) is een grote onbekende, maar belooft op papier ook niet veel groots.

Sinds zijn eerste verschijning op lp in 1952 behoort de H.M.V., thans EMI versie van Furtwängler die geen moment uit de catalogus verdween tot het selecte groepje onomstreden waarlijk klassieke opnamen. De greep die de dirigent op werkelijk ieder aspect van het werk heeft, is echt ontzagwekkend, zijn aanpak haast adembenemend in de eb- en vloedwerking met het Philharmonia orkest als zeer willig werktuig voor hem. Zijn kijk op het werk is naar verwachting breed, zoals het meedogenloze crescendo in het voorspel duidelijk maakt. Maar de spanning en de gloed van het orkestspel maken dat de hele uitvoering een dwingend geheel is geworden, een zeldzaamheid op de plaat. Hij communiceert zijn witgloeiende visie feilloos op een orkest – het Londense Philharmonia orkest – dat  toen nog betrekkelijk jong was en niet gewend om muziek van Wagner uit te voeren. Maar hij inspireerde ook Kirsten Flagstad, decennia lang de grootste onder de heroïsche sopranen, hier eerder koninklijk nobel, trots en vorstelijk dan sensueel vrouwelijk en van een enorme beheersing getuigend – en Ludwig Suthaus, die op zich misschien niet stond aangeschreven als een geweldige heroïsche tenor en die hier een weliswaar tengevolge van zijn understatement een niet zogeweldige Tristan neerzet, maar die wel ridderlijk, vurig, nobel en – in de derde acte – zowel diepzinnig als koortsig is. Elk detail van de partituur wordt keurig voor ons uitgespreid als volledig geïntegreerde visie. Zoals altijd bij Furtwängler op zijn best krijgt men het gevoel van een volmaakt samenvallen van spontaniteit en totale onvermijdelijkheid. Mogelijk heeft hij in het theater nog extatischer uitvoeringen gegeven, maar hier verleent hij de gelieven een waardigheid die hen lang niet altijd ten deel valt. Eigenlijk alles is meer dan levensgroot, net zoals Wagner dat wilde. De kleinere rollen zijn minder ideaal bezet met o.a. de jonge Fischer-Dieskau die het pathos reeds te zwaar aanzet, een lichtelijk lethargische Brangäne van Thebom en een zurige Marke van Greindl. Maar het is absurd haar te kloven in de aanwezigheid van een prestatie als deze die bovendien nog opmerkelijk goed klinkt. Vermeldenswaard is nog wel het historische feit dat de hoge C’s die Flagstad in het liefdesduet moest zingen op haar verzoek zijn ingevuld door de toen nog jonge Elisabeth Schwarzkopf.

Eveneens uit 1952 (23 juli dat jaar) dateert de eerste versie van Herbert von Karajan, Furtwänglers grootste rivaal. We zijn daarvoor ook in Bayreuth voordat de dirigent ongenoegen kreeg met de Wagnerclan. Het moet om een soort roofkopie gaan die aanvankelijk bij Arkadia en Urania verscheen, maar waarvan nu de banden van de Beierse omroep terecht kwamen bij Orfeo. Muzikaal gezien gaat het nog steeds om een bijzonder mooie uitvoering. Het langzaam, maar indringend gespeelde voorspel is daarvan meteen een voorbeeld. De tempi zijn aan de vlotte kant, maar de spanning, de hele opbouw zijn imposant; virtuoos en vlot waar mogelijk, breed en theatraal waar nodig. Mödl is een temperamentvolle, nauwelijks lieflijke Isolde, maar in de ‘Liebestod’ is ze heel treffend. Vinay als Tristan toont veel zelfvertrouwen en is aan het eind van het werk echt groots; Malaniuk is een toegewijde Brangäne, Weber een welsprekende Marke. Jammer hooguit dat het orkest tamelijk vaag en getemperd klinkt. In werkelijkheid moet het prachtig zijn geweest.

Uit 1955 dateert een niet te versmaden opname van Rudolf Kempe uit de Met. Heel mooi verhalend gestructureerd en Set Svanholm voor de tweede keer (de eerste was acht jaar eerder bij Kleiber) als imposante Tristan naast de meer dan gedegen Astrid Varnay als Isolde. Josef Metternich is een zeer overtuigende Kurwenal, Jerome Hines een bevlogen Marke en McCracken een opvallend markante Melot Jammer dat van Svanholm zo weinig materiaal resteert. 

Stereo opnamen 1959 - 1980

Georg Solti had een reputatie als neurotisch, jachtig, dwangmatig dirigent, als opjutter. Geen wonder dat zijn Tristan minder sensueel en plooibaar is dan die van de meeste andere dirigenten. Maar hij kon zich ook ontspannen in de rustiger gedeelten. En het slot van de eerste acte en het begin van het liefdesduet bezitten een haarscherpe dramatische spanning. Nilsson getuigt eens temeer van haar grote greep op de rol van Isolde. Ze zet voortdurend zuiver in waardoor de haast onmogelijke hoge C’s aan het eind van het liefdesduet er feilloos zuiver uitkomen en de luisteraar des te dieper raken. De Liebestod wint aan ontroerende kracht door de zuivere attaque in de climax. Fritz Uhl is  als Tristan een nogal gevoelige heldentenor, haast wat te licht, maar zijn lange soli in de derde acte slaagden voortreffelijk. De Kurwenal van Tom Krause en de koning Marke van Arnold van Mill zijn allebei voortreffelijk. Blijft helaas de onbevredigende Brangäne van Regina Resnik. Wat deze Tristan tenslotte enigszins diskwalificeert is een teveel aan theatraal furioso, waardoor het liefdesdrama een te extrovert karakter krijgt. De productie getuigt van de verbeeldingsvolle hand van John Culshaw. Aan brille en helderheid geen gebrek, wat hooguit ontbreekt is wat warmte. Gedurende de jaren zestig werd de grootste aantrekkingskracht van Bayreuth gevormd door de Tristan die door Karl Böhm werd gedirigeerd. In 1966, het vierde jaar van zijn interregnum (hij was toen 72), werd het werk in Bayreuth live vastgelegd. Dat resulteerde in een grotere mate van zekerheid in de uitvoeringen waaruit deze opname is samengesteld dan gewoonlijk het geval is, vooral wanneer de muziek wordt opgezweept in Böhms tempi. Hier past elke acte precies op een cd met een enorme winst aan dramatische impact. Passie, energie en opwinding zijn de trefwoorden van deze interpretatie die de luisteraar vrijwel ademloos achterlaat. Er is sprake van een constant doorstromende energie die geen kritiek duldt. Alles valt precies op zijn plaats. Het voorspel als getuigenis van aanzwellende passie is als de golfbeweging van een grote zee, nu eens zachtjes in beweging, dan weer met het breken van machtige golven. Ook Birgit Nilssons fabuleuze, haast transcendentale, klievende vocale kracht en haar uithoudingsvermogen maken diepe indruk, ook al schiet ze wat tekort in het uiten van teerheid en warmte. Na Flagstad beschikte Nilsson letterlijk over de grootste Wagnersopraan. Verbluffend zoals ze aan het eind van de lange avond de Liebestod zingt; alsof ze net fris op het toneel komt, stralend en zonder een zweem vermoeidheid, toewerkend naar een orgiastische climax en met een hemels pianissimo in het laatste stijgende octaaf in fis. In de eerste acte moeten we de grootste bewondering hebben voor Wolfgang Windgassen met een reeds wat uitgedroogde en verouderde, maar nog altijd heel gepassioneerd klinkende stem die haar durft te weerstaan; zoals gewoonlijk spaarde hij zijn krachten voor de derde acte, waar hij virtueel in zijn eentje is gedurende zowat drie kwartier heldhaftigheid. Maar hij is in staat om een passende ridderlijke terughoudendheid aan de dag te leggen. In de tweede acte laat hij Nilsson het meeste werk verrichten en toont hij zich maar al te gewillig om aan haar verlangens te voldoen. In de derde acte is hij meer fysiek dan spiritueel beangstigd. Maar hij zingt veel nauwkeuriger dan hij meestal op het toneel deed. Superieure ondersteuning komt van Christa Ludwig als ideale Brangäne, die nauwelijks voor Klose onderdoet; De Kurwenal van Eberhard Wächter is het toonbeeld van hondentrouw; hij zingt verder op de man af. Martti Talvela is een expressieve, nobele Marke; zijn monologen zijn in emotie gedrenkt. Vermeldenswaard is nog de jeugdige Peter Schreier als jonge zeeman. Als het allemaal voorbij is, lijkt het wel of we een rit met de achtbaan hebben gemaakt. We herinneren ons hoe opgewonden we waren, maar dat effect kan gauw wegebben. Een voortreffelijke Tristan voor wie emotioneel volledig betrokken wil raken bij het werk.Herbert von Karajan – die me begin jaren zestig in de Weense Staatsopera mijn allereerste, onvegetelijke ‘live’ Tristan belevenis bezorgde - zorgt in menig opzicht voor de sensueelste uitvoering van Tristan. Hij streelt en koestert de muziek als geen ander en ontlokt zijn vertrouwde Berlijnse orkest in zijn tweede opname (1972) uiterst verfijnd en warmbloedig spel. Helga Dernesch is als Isolde verleidelijk vrouwelijk, minder nobel dan Flagstad en niet zo taai en onversaagd als Nilsson; maar haar menselijke kwaliteiten verlenen haar interpretatie een zekere ontroerende kwaliteit. Ze beschikt over prachtige kleuren in haar stem over het hele bereik. Jon Vickers als Tristan levert hier een van zijn beste prestaties; deze rol was hem op het lijf geschreven. Vooral naar het pianissimo toe weet hij nog heel fraai te nuanceren. Op de rest van de bezetting is weinig aan te merken en de opname uit 1972 voldoet nog uitstekend. Toch is het eindresultaat in laatste instantie onbevredigend. De dirigent ontneemt de opera nagenoeg alle dramatische spanning en legt zich teveel vast op een alleen tijdens de climaxen doorbroken lyriek. Als zo vaak maakt hij van de opera eerder een symfonisch gedicht met stemmen.Er circuleert overigens nog een fraaie, dynamische, goed vormgegeven nu bijna historische versie van Karajan op Hunt met een opname uit 1952 uit Bayreuth met Martha Mödl als heel emotionele Isolde, Ramón Vinay als ontroerende Tristan en Hans Hotter als grootse Kurwenal. 

Actuelere opnamen 1981-2007

En Bernstein? Op papier ziet zijn bezetting er in 1981 veelbelovend uit, maar in prestaties blijft deze bij de verwachtingen achter. Diepe indruk maakt de uitvoering eigenlijk geen moment ondanks een heel persoonlijk karakter. Dat komt omdat de explosieve eenheid van het mystieke en het seksuele geen impact heeft mede tengevolge van de langzame tempi. Op vrij uiterlijke, oppervlakkige wijze wordt de unieke muziek hier te zeer gedemythologiseerd. Verder zijn de tempi aan de trage kant waardoor de spanning regelmatig lijkt weg te vloeien.

Carlos Kleiber verschijnt niet veel voor het publiek en maakt nog minder opnamen. Maar als hij dat wel doet, creëert hij bijna altijd sensatie, zo fris, intens en indringend is zijn aanpak. Zijn Tristan uit 1981 die hij lang tegenhield voordat hij in 1982 toestemming gaf voor publicatie, is kenmerkend voor zijn genie. Menige passage overvalt als een onthulling, sommige andere zijn bevreemdend. Wat het meeste negatieve commentaar opleverde, was zijn keus van Margaret Price als Isolde. Ze had de rol nooit in het theater gezongen (wat ook een voordeel kan zijn: ze is nog kneedbaar). Price is een vrij lichte lyrische sopraan met een prachtige en vooral pure stem. Voor deze gelegenheid klinkt ze verrassend krachtig, hoewel dat voor een deel op rekening van behulpzame technici komt. Het is wel duidelijk: deze rol is stralend, maar te nuchter letterlijk en strijdend met de materie gezongen, zodat de uitbeelding ook aan het oppervlak, is gebleven. Dat maakt het contrast met haar Tristan, René Kollo, alleen maar op pijnlijke wijze groter. Hij is een hard werkende, intelligente tenor, gehinderd door een droge stem en onzekere intonatie. Maar meegesleept door de felheid van de directie bereikt hij hier en daar best memorabele momenten. De Kurwenal is zwak: Dietrich Fischer-Dieskau had de verleiding moeten weerstaan om nog een rol te zingen die zijn vocale vermogens toen al te boven ging. En de overigens altijd bewonderde Brigitte Fassbänder is een koele, ongemakkelijke Brangäne.Wat de opname echter extra distinctie verleent, is het soort klank dat Kleiber aan het orkest ontlokt: een slank, pittig, nadrukkelijk, bepaald “modern” geluid alsof de partituur vijftig jaar later is ontstaan. Deze versie is in sommige opzichten nogal eigenzinnig, maar hij is belangrijk en bijzonder genoeg voor een aanbeveling, zeker wie verlangt naar een nieuwe visie op dit onuitputtelijke werk. Daniel Barenboim, op zijn beurt te gast in Bayreuth in 1983, is een groot bewonderaar van Furtwängler en hij heeft kennelijk veel geleerd van diens opname; zijn eerste acte verloopt vergelijkbaar breed. Maar daarna zorgt de urgentie van het drama voor de nodige versnelling en blijft alleen het gemis aan intimiteit een probleem. Op papier is de verdere bezetting imposant. In de praktijk wekt deze gemengde gevoelens. De Isolde, Waltraud Meier, ging blijkbaar de weg terug van mezzo naar dramatische (?) sopraan. De hoge C’s kan ze goed aan en ze verleent gewicht en intensiteit aan de rol. Maar haar vibrato is soms te overdadig en in de Liebestod sluipt teveel rauwheid binnen omdat ze kennelijk teveel onder druk staat, ook al toont ze veel gevoel voor lange vocale lijnen. Een nogal teleurstellende uitbeelding. Siegfried Jerusalem heeft een mooiere stem dan de gemiddelde schaarse heldentenor. Hij is een haal acceptabele Tristan, al is zijn toon minder gelijkmatig dan we mochten hopen. Hij uit het schrijnende van zijn netelige positie in de derde acte duidelijker dan zijn lijden. Marjana Lipovsek is een karakteristieke Brangäne, krachtig en heftig, terwijl Matti Salminen een overtuigende Marke is. Falk Struckmann valt dan helaas weer tegen als Kurwenal. Het klankgemiddelde van deze studio opname uit 1994 is evenwichtig, gul en dynamisch.In 1994 was Barenboim in Berlijn in de studio voor zijn tweede opname met Meier als vertrouwde, peinzende, sensuele Isolde, maar nu met Jerusalem als geëngageerde Tristan. Maar het is uiteindelijk een versie die toch niet geheel aan de hoge verwachtingen voldoet door bepaalde ongelijkmatigheden.En dan is daar de recente nieuwkomer: Thielemann, de gedoodverfde nieuwe top Wagneriaan met een ‘live’ opname uit Wenen. Dergelijke opnamen kunnen door een plus aan spanning, inzet en inspiratie een meerwaarde hebben, maar dat is hier helaas niet het geval. De balans tussen zangers en orkest is vaak ongelukkig, er zijn veel storende bijgekuiden en soms is de souffleur ook duidelijk te horen. Maar er is ook reden genoeg tot diskwalificatie op muzikale gronden. Daar is allereerst het loodzware, sombere dirigaat van Thielemann die alle adem en zangerigheid van de muziek in een dodelijke omstrengeling wegdrukt. Voigt klinkt vrij scherp en niet zelden onzuiver, Weber is een onbeduidende Kurwenal; Moser overtuigt meer, maar de helden in deze bezetting zijn Petra Lang als Brangäne en Robert Holl als Marke. Dat is al met al nogal mager.Bij de opname van Donald Runnicles gaat het om een concertante uitvoering uit de Londense Barbican Hall uit 2003. De dirigent reageert haast schuchter op Wagners hoogromantische product, mogelijk teveel onder invloed van authentieke uitvoeringspraktijken, maar zijn Tristan, John Treleaven, is een ontdekking. Een zanger van formaat, vol noblesse en in staat tot ontroeren. De toegewijde Christine Brewer doet als Isolde weinig voor hem onder en ook de Brangäne van Peková mag er wezen. Jammer van het te tamme dirigaat.Naxos brengt niet alleen fijn historisch Tristanmateriaal uit, maar ook een nieuwe Zweedse versie onder Leif Segerstam. Vergeleken met de groten uit de eerder besproken uitgaven, beschikt de Zweedse opera niet over geweldige Wagnerzangers. Hoewel? Hedwig Fassbender een tere, nog meisjesachtige en ontroerende Isolde neerzet. De manier waarop ze op natuurlijke wijze details uitwerkt en laat horen, wekt bewondering. De tweede held uit deze opname is Lennart Forsén als welluidende Marke. Wolfgang Millgramm is een degelijke tenor als Tristan, niet meer en niet minder; de Brangäne van Martina Dike kan ermee door, de Kurwenal van Gunnar Lundberg is wat ruw. Maar als team werken de zangers heel goed samen. Segerstam dirigeert aan de vlotte, frisse kant, maar brengt niet veel diepgang. Erger is dat hij een fikse coupure aanbrengt in het liefdesduet uit de tweede akte: zo’n 80 bladzijden muziek, cd nr. 2, track 7: 4’20’”). Onvergeeflijk!En dan is daar voorlopig last but not least voor nu uit 2005 Pappano. Met als verrassing Domingo op zijn oudere dag als ambitieuze, heroïsche Tristan. Hij verdient alle respect als zodanig, maar is natuurlijk niet van nature geschikt voor deze rol. Prachtig zingen alleen is niet genoeg als de dramatisch-idiomatische overtuigingskracht ontbreekt. Nina Stemme is de ware heldin van deze opname: een verrassend goede Isolde waarmee ze in de voetsporen treedt van Nilsson en ook de rest van de bezetting voldoet aan de hoge verwachtingen. Vooral ook Mihoko Fujimura is een verrassende, vrij lichte maar hoogst accurate Brangäne, René Pape een treffende Marke. Maar Olaf Bär als Kurwenal is te ouwelijk en Rolando Villazón is misplaatst als jonge zeeman. Bij Pappano, die zijn zangers prachtig volgt en die vrij vlotte tempi aanhoudt, is te horen dat hij een Italiaanse achtergrond heeft met een voorkeur voor veel (en mooi) legato.De op zichzelf heel verdienstelijke, in het Engels gezongen versie van Goodall, laten we hier maar buiten beschouwing. BeeldopnamenDe geschiedenis van Tristan in beeld en geluid begint in 1968 in Osaka of all places. Daarheen waren regisseur Wieland Wagner, dirigent Pierre Boulez, zich ineens ontpoppend als Wagneriaan van formaat, en de gepokte en gemazelde zangers gereisd. We zien een grofkorrelige zwart/wit beeldenreeks waarin Wolfgang Windgassen en Birgit Nilsson eens temeer hun grote predestinatie voor de titelrollen bevestigen. Maar minstens zo indrukwekkend is Hans Hotter als Marke. De verfilming door het team van Pierre Jourdan in het Romeinse Théàtre antique amfitheater van Orange met Karl Böhm als dirigent en Nikolaus Lehndorf als regisseur gold destijds in 1973 als ‘opname van de eeuw’. Heinz Mack die voor de decors met veel wit canvas en slechts minimale attributen (een paar trappen) en belichting zorgde, moet ook worden genoemd. Wieland Wagners invloed is speurbaar. Een laatste keer imponeert hier Nilsson, intussen 55, als een der beste Isoldes ooit. Ze weet ieder aspect van haar rol nog eens krachtig uit te drukken. Jon Vickers is haar speciale, ook op een bijzondere manier, maar soms met teveel Sprechgesang overtuigende Tristan. Ruth Hesse is een markante, sympathieke Brangäne en Walter Berry valt wat tegen als te klein schijnende Kurwenal.  Bengt Rundgren kan ermee door als Marke. Maar de aandacht gaat terecht ook vooral uit naar de inmiddels 78-jarige Böhm die elke nuance en ieder detail uit de partituur kent en aandacht geeft. Jammer dat het orkest zo veraf en gedempt klinkt. Verder is dit inderdaad een document van betekenis.De video opnamen van Barenboim, Mehta, De Billy en Kout behoren helaas tot de grote onbekenden. Bij James Levine aan de New Yorkse Met is de enscenering van Dieter Dorn interessant maar niet geheel overtuigend. De bezetting vertoont ongelijkmatigheden met een lyrische è heroïsche Tristan van Ben Heppner, een weinig imposante, kleurarme Isolde van Jane Eaglen, een sonore, waardige maar niet erg ontroerende Marke van René Pape en een routineuze Kurwenal van Ketelsen. Onbetwiste ster van de uitvoering is de Brangäne van sopraan Kararina Dalayman als Brangäne: heel treffend en ontroerend. 

Conclusie

Wie werkelijk in de interpretatiegeschiedenis van Tristan is geïnteresseerd, mag niet verzuimen naar een of meer van de historische opnamen te luisteren, met name die van Erich Kleiber, Knappertsbusch en Furtwängler uit 1952 krachtig. Bij de nieuwere opnamen gaat het vooral tussen Böhm, Karajan, Carlos Kleiber en Barenboim. Maar wie het beste van alle werelden – opvatting, directie, zang, klank – wenst, is zonder enige twijfel nog steeds het beste af met Böhm. Thielemann en Pappano hebben opnametechnisch gezien de beste papieren.Bij de dvd beeldopnamen is Levine vooreerst de veiligste aanrader. 

Discografie

1928. Gunnar Graarud, Nanny Larsen-Todsen, Anny Helm, Ivar Andrésen met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Karl Elmendorf. Malibran CDRG 102 (3 cd’s, bekort).

1935. Lauritz Melchior, Kisten Flagstad, Karin Branzell, Friedrich Schorr, Ludwig Hoffmann en Arnold Gabor met het Ensemble van de Metropoltan opera New York o.l.v. Artur Bodansky. Music & Arts WHRA 6001 (3 cd’s).

1936. Lauritz Melchior, Kirsten Flagstad, Sabine Kalter en Emanuel List met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Fritz Reiner. Radio Years RY 3941, EMI 764.037-2, Naxos 8.110068/70 (3 cd’s).

1937. Lauritz Melchior, Kisten Flagstad, Karin Branzell, Ludwig Hofmann, Friedrich Schorr, Arnold Gabor, Hans Clemens met het Ensemble van de Metropoltan opera New York o.l.v. Artur Bodansky. Walhall WLCD 0103 (3 cd’s).

1936/7. Lauritz Melchior, Kirsten Flagstad, Margarete Klose en Sabine Kalter met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Fritz Reiner en Thomas Beecham. EMI 764.037-2, Naxos 8.110068/70 (3 cd’s).

1937. Kirsten Flagstad, Karin Branzell, Margarete Klose en Octave Dua met het Covent Garden ensemble o.l.v. Thomas Beecham. EMI 764.037-2 (3 cd’s).

1938. Max Lorenz, Anny Konetzni, Karin Branzell, Herbert Janssen, Emanuel List, Hermann Wiedermann met het Ensemble van het Teatro Colón, Buenos Aires o.l.v. Erich Kleiber. Archipel ARPCD 0167 (3 cd’s).

1940/1. Lauritz Melchior, Kirsten Flagstad, Kerstin Thorborg, Julius Hühn, Emanuel List en Alexander Kipnis met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Erich Leinsdorf. Music & Arts CD 647, Guild GHCD 2266/8 (4 mono cd’s).

1943. Max Lorenz, Paula Buchner, Margarete Klose en Ludwig Hofmann met het koor van de Berlijnse Staatsopera en de Berlijnse Staatskapel o.l.v. Robert Heger. Preiser 90243 (3 cd’s).

1943. Lauritz Melchior, Helen Traubel, Kerstin Thorborg en Alexander Kipnis met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Erich Leinsdorf. Arbiter GA 2010, Naxos 8110008/10 (3 cd’s, bekorte versie).

1948. Kirsten Flagstad, Set Svanholm e.a. met het Ensemble van het Teatro Colón, Buenos-Aires o.l.v. Erich Kleiber. Cantus CACD 500389/90.

194?. Max Lorenz. Hilde Konetzni, Karin Branzell, Emanuel List, Herbert Janssen, Hermann Wiedermann, Koloman von Pataky met het Ensemble van het Teatro Colón, Buenos-Aires o.l.v. Erich Kleiber. Walhall WARH 6001 (3 cd’s).

1950. Günther Treptow, Helena Braun, Margarete Klose, Paul Schöffler en Ferdinand Frantz met het koor van de Beierse Staatsopera en het Beiers Staatsorkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Orfeo C 355943 D (3 cd’s).

1951. Gertrud Grob Pranl, Max Lorenz, Elsa Cavelti, Sven Nilsson, Sigurd Björling e.a. met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Victor de Sabata. Archipel ARPCD 0027 (3 cd’s).     

1952. Ludwig Suthaus, Kirsten Flagstad, Blanche Thebom, Josef Greindl, Dietrich Fischer-Dieskau met het koor van Covent Garden en het Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 556.254-2, 585.873-2, Naxos 8.110321/4 (4 mono cd’s).

1952.  Martha Mödl, Ramon Vinay, Ira Malaniuk, Hans Hotter, Ludwig Weber, Gerhard Stolze, Hermann Uhde met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Herbert von Karajan. Walhall WLCD 0001, Orfeo C 603.033D (3 cd’s).

1955. Astrid Varnay, Set Svanholm e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Rudolf Kempe. Walhall WLCD 0135.

1960. Fritz Uhl, Birgit Nilsson, Regina Resnik, Arnold van Mill, Tom Krause met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 430.234-2, 470.814-2. (4 cd’s).

1966. Wolfgang Windgassen, Birgit Nilsson, Christa Ludwig, Martti Talvela, Eberhard Wächter met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Karl Böhm. DG 449.772-2 (3 cd’s).

1971. Jon Vickers, Birgit Nilsson, Grace Hoffmann, Franz Crass, M Mittelmann, R. Yost en T Gagliardo met het Ensemble van het Teatro Colón, Buenos Aires o.l.v. Horst Stein. VAIA VAIA 1178-3 (3 cd’s).

1972. Jon Vickers, Helga Dernesch, Christa Ludwig, Walter Berry, Karl Ridderbusch, het koor van de Duitse opera Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 769.319-2 (4 cd’s).

1981. Rene Kollo, Margaret Price, Brigitte Fassbänder en Kurt Moll met het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Carlos Kleiber. DG 413.315-2, 477.5355 (4 cd’s).

1982. Peter Hofmann, Hildegard Behrens, Yvonne Minton en Hans Sotin met het Ensemble van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. Philips 434.420-2, 438.241-2, 475.7020 (4 cd’s).

1994. Waltraud Meier, Siegfried Jerusalem, Marjana Lipovsek, Matti Salminen, Falk Struckmann, het koor van de Berlijnse Staatsopera en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-94568-2 (4 cd’s).

2003. Thomas Moser, Deborah Voight, Petra Lang, Robert Holl, Peter Weber, Markus Nieminen met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Christian Thielemann. DG 474.974-2, 469.518-2 (3 cd’s).

2003. John Treleaven, Christine ,Brewer, Dagmar Peckóva, Peter Rose, Boaz Daniel, Jared Holt, Eugene Ginty, Jonatha Lemalumet het BBC symfonie orkest o.l.v. Donald Runnicles. Warner 2564-62964-2 (4 cd’s).

Wolfgang Millgramm, Hedwig Fassbender, Martina Dike, Lennart Forssén, Gunnar Lundberg, Magnus Kyhle met het Ensemble van de Koninklijke Zweedse Opera, Stockholm o.l.v. Leif Segerstam. Naxos 8.660152/4 (3 cd’s).

2005. Nina Stemme, Placido Domingo, Mihoko Fujimora, René Pape, Olaf Bär, Jared Holt, Ian Bostridge, Matthew Rose, Rolando Villazón en het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Antonio Pappano. EMI 558.006-2 (3 cd’s).

In het Engels

1981. John Mitchinson, Linda Esther Gray, Phillip Joll en Anne Wilkens met het Ensemble van de Opera in Wales o.l.v. Reginald Goodall. Decca 443.682-2 (4 cd’s).

Video

1968. Wolfgang Windgassen, Birgit Nilsson e.a. met het Osaka Festival ensemble o.l.v. Pierre Boulez. Bel Canto Society 462 (vhs).

1973. Jon Vickers, Birgit Nilsson, Ruth Hesse, Bengt Rudgren, Walter Berry, Stan Unruh, Horst Laubenthal met het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Karl Böhm. Hardy Classic HCD 4009 (dvd).

1983. René Kollo, Johanna Meier, Hanna Schwarz, Matti Salminen, Hermann Becht met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Daniel Barenboim. Philips 070-409-3 (vhs), 070-509-1 (ld).

19??. René Kollo, Gwyneth Jones, Gerd Feldhoff, Hanna Schwarz, Robert Lloyd, Ivan Sardi, Uwe Peper met het Ensemble van de Deutsche Oper, Berlijn o.l.v. Jiri Kout. TDK DV-OPTUI (dvd).

1998. Jane Eaglen, Ben Heppner, Katarina Dalayman, Hans Joachim Ketelsen, René Pape met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-044-9.

1998. Jon Frederic West, Waltraud Meier, Marjana Lipovsek, Kurt Moll, Bernd Weikl met koor en orkest van de Beierse Staatsopera o.l.v. Zubin Mehta. ArtHaus 100.056 (dvd).

2003. Deboraj Polaski, John Treleaven e.a. met het Ensemble van het Liceu theater, Barcelona o.l.v. Bertrand de Billy. Opus Arte OA 0935D (dvd).

2005. Jeanne-Michèlle Charbonnet, Clifton Forbis, e.a. met het Ensemble van het Grand Théâtre, Genève o.l.v. Armin Jordan. Bel Air BAC 015 (dvd).