Verg. Discografieën

WAGNER: WESENDONK LIEDEREN

WAGNER: WESENDONK LIEDER

 

De essentie van Wagners Wesendonk liederen schuilt in hun centrale rol als uitgangspunt van de harmonische vernieuwing en de stilistische revolutie van Tristan und Isolde. De heftige confrontatie van de traditionele diatoniek met het verreikende nieuwe potentieel van de chromatiek omsluit de innerlijke spanningen en de uitbottende emancipatie van een nieuw muzikaal idioom, waarvan de invloed gedurende de volgende decennia een bedwelmende en doordringende invloed zou hebben.

 

Achtergronden

Geïnspireerd door vitaliserende relaties met vrouwen vormen Wagners Wesendonk Lieder samen met zijn Siegfried Idyll de enige rijpe composities naast zijn muziekdrama’s. Als tweeling microsmossen van hun respectievelijke tegenpolen op het operatoneel – Tristan und Isolde en Der Ring des Nibelungen schuiven beide werken in al hun intimiteit en economische bondigheid op subtiele manier een diepe emotionele subtekst ineen: in het ene geval getuigend van een persoonlijke en artistieke crisis wat de liederen betreft en in het andere van liefde, geluk en geestelijke tevredenheid wat de later geschreven Idyll aangaat.

De liederen werden gecomponeerd tussen 1857 en 1858 toen Wagner en zijn vrouw Minna in een huisje op het landgoed van de vermogende zijdehandelaar Otto Wesendonk in Zürich verbleven gedurende hun verbanning in Zwitserland als gevolg van Wagners bemoeienissen  met de revolutie van 1849 in Dresden.

De liederen zijn nauw gelieerd met een romance die hij moet hebben gehad met de echtgenote van zijn weldoener, Mathilde en het besluit om het werk aan Siegfried op te schorten om zo te voldoen aan de creatieve behoefte om eerst Tristan und Isolde af te maken; de tekst voor die opera had hij in september 1857 gereed, aan de muziek kon hij nu beginnen. De affaire tussen Mathilde en Wagner had ook artistieke consequenties. Net als Goethe’s maîtresse Marianne von Willemer beschouwde Mathilde Wesendonk zichzelf als een discipel en profeet van een groot kunstenaar, een fysieke en mentale inspiratie. Net als Willemer, maar zonder haar talent, ging ze gedichten schrijven. Het merkwaardige is nu dat ze de teksten van de vijf naar haar genoemde liederen zozeer onder Wagners persoonlijke en literaire invloed schreef (hij las haar al zijn prozateksten en het volledige libretto van Tristan voor) dat de gedichten tenslotte evenzeer van haar als van hem lijken te zijn. Hoe dat ook zij, haar rol als muzikaal vertrouwelinge bevestigend, schreef Mathilde vijf gedichten welke de taal, de psychologie en de beeldspraak van het libretto van de operacomponist weerspiegelen. Wagner gebruikte ze als een handige kapstok waar hij zijn vernieuwende harmonische experimenten aan kon ophangen. Met name het derde en vijfde lied, “Im Treibhaus” en “Träume” kunnen gelden als voorstudies voor de opera. In “Der Engel” begroet Mathilde Wagner als een artistieke verlosser; de componist beantwoordt de accolade en plaatst zijn maîtresse in de engelenrol van zijn muze. De schetsen van de eerste akte van Tristan waren ook opgedragen aan “de engel die mij zo hoog opbeurde.”

Alle vijf gedichten hebben de genoegens en de pijn van gepassioneerde liefde tot onderwerp.

Oorspronkelijk zijn de liederen geschreven voor stem en piano en werd alleen “Träume” door de componist zelf georkestreerd in een versie voor soloviool en klein orkest met de bedoeling om het uit te voeren onder Mathilde’s raam op haar negenentwintigste verjaardag.

De vier andere liederen werden veel later door Felix Mottl georkestreerd; hij baseerde zich ongeveer op de bescheiden instrumentatie van Wagner zelf, maar versterkte die krachten door dubbele houtblazers, vier hoorns en een enkele trompet naast de strijkers. Op die manier benaderde hij de orkestratie van de relevante gedeelten uit de latere opera.

In vocaal opzicht vergen de liederen de met zichzelf communicerende vervoering en de dramatische kracht van een Isolde. Hoewel de begeleiding in harmonisch opzicht best ondersteunend is, verdubbelt deze de vocale melodielijn maar zelden, zodat de zangeres heel geëxponeerd is.

Het eerste lied, “Der Engel”, roept met zwevende harmonieën de herinnering op van een kind  aan een bezoek van een engel met de tere onschuld van G-groot, die alleen even wordt verstoord door een kort visioen van aards leed in het middengedeelte. Niet alleen de verwantschap met Tristan, maar ook die met de dweepzieke wereld van Lohengrin klinkt door.

“Stehe still” begint koortsachtig als de soliste met een Walküre-achtig galopperende ritmische figuur inzet tegen de achtergrond van deinende strijkers; zij komt slechts een ogenblik tot rust in een staat van onbegeleide gelukzaligheid die al gauw overgaat in een peroratie waarin de Heilige Natuur wordt verheerlijkt. Maar ook de onrust uit de Fliegende Holländer klinkt nog door. Was het niet Schopenhauer die een beschouwing wijdde aan de tegenstelling rust en beweging, wens en wensloosheid?

“Im Treibhaus” loopt direct vooruit op het voorspel tot de derde akte van Tristan, behalve dat de opwaarts kwijnende  violen hier hechtranken suggereren die naar het licht reiken. Ritmische dubbelzinnigheid infiltreert subtiel de voortdurend wisselende en onopgeloste harmonie. Het vergaat de muziek als de uit zijn verband gelichte natuur uit de tekst; de zwoele, drukkende atmosfeer wordt vermengd met ontwortelde gemijmer van de solist.

Omgeven door twee zeldzame fortissimi begint “Schmerzen” met dezelfde angstkreet waarmee de tweede akte van Tristan wordt ingezet. De grote septime die in Tristan een scherpe dissonant voor het vijandige motief van de dagwereld zou worden, is hier heel bepalend. Maar er is sprake van een omkering der waarden waar het leven de dood is, licht in duisternis verandert en leed in vreugde verkeert met een triomfantelijk C-groot aan het eind. Het beginakkoord echter is letterlijk terug te vinden aan het begin van de 2e akte van Tristan.

Bont geschakeerde blazerakkoorden boven een vriendelijk pulserend ostinato van de strijkers kleuren het laatste lied, “Träume” met de hypnotische, vanuit een andere wereld komende waarschuwing van Brangäne aan de geliefden uit Tristan. Dit is de kiemcel van het liefdesduet in Marke’s tuin uit de tweede akte.

Wagners eigen instrumentatie van dit lied (met twee klarinetten, fagotten, hoorns en een kleine strijkersgroep zonder bassen) omsluit de solist met de typische mildheid van het middenregister en roept een ongrijpbaar droomlandschap op dat wegebt in een toch weer bijna tastbare vergetelheid.

Nadat haar romance met Wagner was geëindigd, probeerde Mathilde nog om Brahms voor haar dichtkunst te engageren. Vergeefs. Zelfs op het hoogtepunt van zijn verliefdheid had Wagner haar niet serieus genomen als schrijfster. In het manuscript van de titelpagina van de Wesendonk Lieder omschrijft hij deze als “Fünf Dilettanten-Gedichte”.

 

De opnamen

Het is nauwelijks een verrassing dat de beste vertolkers van de Wesendonk Lieder eveneens voortreffelijke Isoldes zijn met Kirsten Flagstad als schoolvoorbeeld. Maar ook een Isolde manqué als Julia Varady of Jessye Norman weet uitstekend te overtuigen. Sommige potentieel ideale vertolksters zoals Christa Ludwig dachten teveel in operatermen. De mooie vertolking door Jard van Nes is om heel andere redenen bijzonder: voor haar begeleiding wordt de fijnzinniger orkestratie van Hans Werner Henze gebruikt. Het verschil met de minder subtiele orkestbehandeling door Mottl is zeker het aanhoren en een vergelijking waard.

Na grondige selectie, waarbij tenor Kollo een vreemde eend is in de door dames bevolkte bijt, dringen met name Kirsten Flagstad – die als een der weinigen ook reeds in 1948, begeleid door Gerald Moore, de oorspronkelijke pianoversie vastlegde - Astrid Varnay, Jessye Norman, Janet Baker, Cheryl Studer en Jane Eaglen tot de shortlist door.

Flagstad met haar polijststalen stem die ze waar nodig tot kamermuzikale proporties weet te temperen, is met name overtuigend in haar samenwerking met Hans Knappertsbusch, die de orkestratie van Mottl gebruikt. Een waarlijk glorieuze, maar haast te monumentale aanpak. Ook de versie met pianobegeleiding was bij haar in uitstekende handen, met name met Gerald Moore als partner.

Astrid Varnay brengt haar psychologiserende suggestiekracht in en is eerder een tragédienne met haar zeer draagkrachtige stem met zijn licht archaïsche timbre.

Jane Eaglen is met een prachtig opgenomen versie een aanbevelenswaardige nieuwkomer. Ze beschikt over een bijzonder luxueuze stem. Jessye Normans vertolking met Colin Davis toont haar als iemand die geen moeite heeft met deze uitdaging; ze zingt met alle gewenste warmte en gulheid van haar formidabele stem, maar zonder de spirituele meerwaarde van een Janet Baker, die ook sterk imponeert met de door haar getoonde teerheid en liefde.

Bijzonder mooi en uiteraard veel beter (in stereo) klinkend, is de samenwerking van het echtpaar Julia Varady en Dietrich Fischer-Dieskau. Hier geen indolent gezwelg maar een rijkelijk overdachte, doelbewuste en intelligente interpretatie.

 

Conclusie

De gouden standaard die Kirsten Flagstad ooit op het gebied van de vertolking der Wesendonk Lieder vestigde, is nog steeds van waarde. Aan haar gemeten zijn het vooral de vertolkingen van Varnay, Varady, Baker en Norman die de grootste overtuigingskracht bezitten.

 

Discografie

Orkestversie

Agnes Baltsa met het Londens symfonie orkest o.l.v. Jeffrey Tate. Philips 416.807-2. 1985

Janet Baker met het Londens filharmonisch orkest .l.v. Adrian Boult. EMI 747.854-2, 573.446-2. 1976

Dagmar Pecková met het Philharmonia orkest Praag o.l.v. Jiri Belohlavek. Supraphon SU 3417-2. 1999.

Helena Döse met het Orebro kamerorkest. Blue Bell 500.063.

Jane Eaglen met het Londens symfonie orkest o.l.v. Donald Runnicles. Sony 61720. 1999

Eileen Farrell met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47644.

Kirsten Flagstad en Gerard Moore. EMI 763.030-2. 1948

Kirsten Flagstad met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham Simax 501.823 (3 cd’s). 1952

Kirsten Flagstad met het NBC symfonie orkest o.l.v. Edwin McArthur. Music & Arts CD 263. 1955

Kirsten Flagstad met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Decca 440.491-2, 448.150-2. 1956

Kirsten Flagstad met het Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 763.030-2.

Magdalena Hajossyova met het Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava. Opus 9152.1511.

Marilyn Horne met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Richard Lewis. Belart 461.341-2. 1969

René Kollo met het Orkest van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. EMI 754.776-2.

Hannelore Kuhse met het Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur. Berlin Classics 2075-2.

Rosemarie Lang met het Helsingborg symfonie orkest o.l.v. Hans Peter Frank. BIS CD 500.530.

Tiana Lemnitz met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Hermann Abendroth. Music & Arts CD 1038. 1955

Marjana Lipovsek met het Philadelphia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 556.165-2. 1995

Marjana Lipovsek met het Weens symfonie orkest o.l.v. Georges Prêtre. Orfeo C 237.901. 1989

Christa Ludwig met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 567.037-2, 764.074-2. 1962

Eva  Marton met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. János Kovács. Hungaroton HCD 31748. 1997

Waltraud Meier met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. Erato 2292-45417-2, 0630-14070-2.

Elisabeth Meyer-Topsöe met het Kopenhaags filharmonisch orkest o.l.v. Hans Norbert Bihlmeyer  Kontrapunkt 32.156. 1993

Yvonne Minton met het Londens symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony 68330. 1979

Jard van Nes met Northern Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9354. 1994

Birgit Nilsson met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 454.312-2 (2 cd’s). 1971

Jessye Norman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 412.655-2.

Françoise Pollet met het Nice filharmonisch orkest o.l.v. Claude Bardon. Accord 20482-2.

Sylvia Sass met het orkest van de Hongaarse Staatsopera o.l.v. Andras Kórody. Hungaroton HCD 12671-2.

Cheryl Studer met de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 439.865-2. 1993

Julia Varady met het Deutsches Sinfonie orkest Berlijn o.l.v. Dietrich Fischer-Dieskau. Orfeo C 467.981. 1997

Astrid Varnay met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leopold Ludwig. DG 423.955-2.

 

Met pianobegeleiding

Anne-Lise Berntsen en Einar Henning Smebye. Victoria VCD 19012.

Ingrid Bjoner en Einar Steen-Nökleberg. Brioso BR 103.

Kirsten Flagstad en Gerald Moore. EMI 763.030-2. 1948

Kirsten Flagstad en Bruno Walter. Simax 501.824 (2 cd’s). 1952

Tiana Lemnitz en Michael Raucheisen. Preiser 89.115.

Jessye Norman en Irwin Gage. EMI 769.256-2, 565.526-2(3 cd’s). 1970

Margaret Price en Graham Johnson. Forlane UCD 16728. 1993Anne Schwanewilms en Falko Steinbach. Ambitus 97982.Tamara Takács en Jenö Jandó. Naxos 8550.400. 1989Michelle deYoung en Kevin Murphy. EMI 573.163-2. 1998Ilse Zay en Morten Ryelund Sörensen. Doron DRC 5009.