Verg. Discografieën

WALTON: ALTVIOOLCONCERT

 

WALTON: ALTVIOOLCONCERT

 

De altviool werd in de twintigste eeuw gelukkig  weer vrij overdadig concertant ingezet. Kijk voor een overzicht maar naar het lijstje Altvioolcomposities in de rubriek Fonografie Muziek. Tot de mooiste en dankbaarste behoort het stuk van Walton, dat in 1828/9 ontstond en tweemaal werd herzien in 1936 en 1961.

 

Achtergronden

 

Een gebrek aan violistische brille wordt door de altviool gecompenseerd door een meer contemplatief karakter. Deze eigenschap werd door Walton goed benut in een concert dat vol ideeën, emoties, maar ook technische hoogstandjes zit. Hij complementeert de viool, zoals die in zijn Vioolconcert schittert en tracht deze niet te vervolledigen. De rijpe, hartelijke toon die het instrument van nature eigen is, komt hier heel mooi tot zijn recht.

Het eerste deel is een vrij gedragen Andante commodo waarin de solist geleidelijk wat scherpere kantjes aanbrengt in een lange zangerige melodie voordat deze in de uitgangspositie terugkeert.

Het korte Vivo, con molto preciso heeft het karakter van een scherzo en heeft een typisch puntig, zelfs stekelig en lichtelijk speels karakter. De Allegro moderato finale is het brede langste deel; hier keren we terug in de wereld van Elgar.

Het Altvioolconcert werd op verzoek van Thomas Beecham geschreven voor de Engelse altviolist Lionel Tertis, maar toen deze weigerde om het werk te aanvaarden, zorgde Paul Hindemith voor de première.

 

De opnamen

 

In de loop der jaren verscheen een vrij respectabel aantal opnamen van het Altvioolconcert – minder dan van het Vioolconcert en het Celloconcert, maar toch. 

De fonografische geschiedenis van het werk begint in 1937 bij Riddle, destijds de eerste altist in het Londens symfonie orkest. Een uitgave die nu alleen nog uit historische overwegingen interessant is, maar muzikaal en opnametechnisch niet goed meer mee kan. De componist dunde later de orkestratie wat uit om de solist beter hoorbaar te maken, maar men moet de partituur erbij nemen of donders goed luisteren om het verschil tussen die versies waar te nemen. Opvallend is wel dat de tempi hier sneller zijn dan we tegenwoordig gewend zijn. De componist, zelf aan het roer, verlangde dat blijkbaar, maar stond later in de andere door hem geleide opnamen blijkbaar met andere inzichten langzamere toe.

Bij Primrose, die het werk tweemaal heeft opgenomen (de Decca uitgave is verdwenen) zijn die beide factoren al beter bediend, maar ook die uitgave beklijft niet erg. Het algemene klimaat is te koel, de voordracht te afstandelijk, hoe virtuoos ook. Té vlot haast in het middendeel. Hoe sympathiek ook, Menuhin overleefde ook latere geduchte concurrenten en specialisten niet. 

Zodat hierna feitelijk pas de ware opmars begint. De ten tijde van de opname nog jonge Nigel Kennedy tapt meteen uit het juiste elegische vaatje en hij treft het juiste karakter van de muziek. De smeulende melancholie van het langzame deel komt mooi uit de verf en de hoekdelen klinken spontaan en veerkrachtig.  

Een rijke ervaring en een juiste stijlopvatting spreken uit de van groot zelfvertrouwen getuigende voordracht van Imai. De rustige gedeelten hebben een mooi volgehouden breedte en spankracht. Verder mankeert het zeker niet aan kracht en nuancering. De finale klinkt zwieriger dan gewoonlijk. Enig smetje: de soliste is te prominent opgenomen waardoor de kernachtige begeleiding niet ideaal tot klinken komt.

De opname van Bashmet uit 1994 lag enige jaren op de plank en verscheen pas enige jaren later omdat werd gezocht naar een geschikte koppeling (dat werden werken van Bruch met een belangrijk aandeel van Viktor Tretjakov).

Bashmet neemt het eerste deel opvallend langzaam totdat hij ineens fel van leer trekt in het heftige derde thema; in het middeldeel toont hij zijn grote virtuositeit, het derde deel vervult hij met typische Waltoniaanse fun. De epiloog is daarna weer breed uitgesponnen.

De Noorse altviolist Tomter was voor zijn opname in Noord Engeland te gast bij een minder bekend orkest onder een vrij onbekende dirigent. Maar we moeten ons niet laten beïnvloeden door gebrek aan kennis over mindere beroemdheden, want wat Tomter en zijn partners op een aangenaam goedkope en goed klinkend schijfje laten horen, mag er wezen. Het snelle vibrato van de solist is zeker in de vlottere momenten van de compositie aangenaam, maar stoort wat in de hogere registers. De toon had ook wat warmer mogen zijn, meer typische altklank. Maar dat zijn de enige kanttekeningen bij een verder voortreffelijke interpretatie in afgemeten, juiste tempi en met voldoende ritmische polsslag. Een apart woord van waardering voor Daniels accurate begeleiding.

De mengeling van melancholie en esprit ligt ook Neubauer wel; hij beschikt over een gulle toon, schuwt waar gewenst geen brede tempi, waarbij hij geen moment in fatale traagheid belandt. Ook de bravura van de contrasterende fragmenten is bij hem veilig.

Op zichzelf beschouwd is de verklanking van Vengerov die blijkbaar voor het eerst even een uitstapje van de viool naar de altviool maakte zeer de moeite waard. Knap zoals hij ook de techniek van het wat grotere instrument beheerst. Zijn virtuositeit kan hij in het middendeel laten horen, het eerste deel ademt vertrouwen en rust, de finale gaat mooi vlot en geestig tot de verdroomde epiloog.

De tweede andere altiste die na Nobuko Imai Waltons concert registreerde is de in Engeland geboren, in de V.S. wonende en in Nieuw Zeeland opnemende Helen Callus. Onbekend als ze in onze contreien is, blijkt het wel iemand om geducht rekening mee te houden. Feilloos intonerend, met mooi warme toon weet ze vooral de vele lyrische momenten uit het werk kracht bij te zetten. Maar ook de snelle, vitale passages lukken mooi. En de inbreng van het orkest is ook prachtig. Een heel aangename verrassing is het gevolg.

Door zich geen moment te haasten weet Power elk detail van de muziek glans en inhoud te geven zonder dat het gewild aandoet en zonder dat de spanning een moment verslapt. Hij gaat ook mooi subtiel te werk. Heel overtuigend alles.

De uit St. Petersburg stammende Masurenko in de derde vrouwelijke soliste in het rijtje. Ze ontving finishing touches in haar techniek en voordracht van Kim Kashkashian en Nobuko Imai: dat is te horen bij de nu in Leipzig werkende kunstenares. Ze zorgt meteen met de nodige overgave en veel stijlgevoel voor een interpretatie die eigenlijk louter positieve indrukken nalaat. Ze zorgt voor weldadige rust in de langzamer passages en veel vaart en stuwkracht, soms terecht tongue in cheek in de virtuoos snelle.

 

Conclusie

 

Aan het eind van de rit is het een aangename verrassing dat zoveel opnamen aan hoge eisen voldoen. Een echte winnaar (of winnares) is feitelijk niet aan te wijzen. Het sterkst komen tot besluit Bashmet, Callus, Kennedy, Tomter, Masurenko en Neubauer naar voren. De best bevallende koppeling kan de doorslag geven.  

 

Discografie

 

1937. Frederick Riddle met het Londens Symfonie orkest o.l.v. William Walton. Pearl GEM 0171.

 

1946. William Primrose met het Philharmonia orkest o.l.v. William Walton. Pearl GEMMCD 9252, Avid AMSC 604, Naxos 8.110316.

 

1968. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. William Walton. EMI 565.005-2.

 

1987. Nigel Kennedy met het Royal philharmonic orkest o.l.v. André Previn. EMI 749.628-2, 562.813-2.

 

1992. Nobuko Imai met het  Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jan Latham Koenig. Chandos CHAN 9426.

 

1994. Joeri Bashmet met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. RCA 09026-63292-2, 74321-92575-2 (2 cd’s).

 

1995. Lars Anders Tomter met Northern Philharmonia o.l.v. Paul Daniel. Naxos 8.553.402. 

 

1996. Paul Neubauer met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Decca 470.200-2, 470.508-2 (4 cd’s).

 

2002. Maxim Vengerov met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 557.510-2.

 

2006. Helen Callus met het Nieuw Zeeland symfonie orkest o.l.v. Marc Taddei. ASV CDDCA 1181.

 

2007. Lawrence Power met het BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Ilan Volkov. Hyperion CDA 67587.

 

2008. Tatjana Masurenko met het NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Garry Walker. Coviello COV 30507.