Verg. Discografieën

WAGNER: SIEGFRIED IDYLL

Wagner: Siegried Idyll

 

Als de niet-ideologisch meest onproblematische compositie van de Gesamtkunstwerk componist kan de Siegfried Idyl WWV 103 gelden waarmee Wagner zijn vrouw voor haar verjaardag en de geboorte van zijn zoon Siegfried (6 juni 1869) bedankte door motieven en thema’s uit de gelijknamige opera uit de Ring tetralogie verder te ontwikkelen en ook aan een onvoltooid strijkkwartet.

 

Achtergronden

 

Daarmee ging hij in de orkestratie spaarzaam om. In plaats van een mammoetorkest te gebruiken, volstaan hier de in de literatuur vermelde dertien, maar in werkelijkheid 15 instrumenten: een handjevol strijkers en blazers. Om precies te zijn 2 violen, 2 altviolen, een cello, een contrabas en verder een fluit, een hobo, 2 klarinetten, fagot, 2 hoorns en een trompet. De musici moesten op de brede trap plaats hebben dus mochten niet te talrijk zijn.

Toen het stuk was uitgespeeld, ging Wagner samen met hun vijf kinderen de slaapkamer in en overhandigde hij haar de partituur van de ‘symfonische verjaardagsbegroeting’. Het hele huishouden schijnt tot tranen toe ontroerd te zijn geweest.

Zo werd Wagners vrouw Cosima op eerste Kerstdag 1870 (eigenlijk was ze een dag eerder jarig) wakker op de klanken van wat aanvankelijk de Tribschen Idyll, mit Fidi’s vogelgezang en oranje zonsopgang  (naar het buitenhuis aan het Vierwoudsteden meer onder de rook van Luzern) heette. Fidi was de koosnaam van Siegfried en tijdens dien geboorte had Wagner een vogel horen zingen.

Het werk weerspiegelde en bezegelde het nieuwe huiselijke geluk van de Wagners. Na jaren van onzekerheid en narigheid hadden ze eindelijk vrede en rust gevonden en waren ze op Tribschen officieel getrouwd. Bovendien werd zo enigszins laat de voltooiing van de derde akte van Siegfried nog gevierd.

Aan die eerste huiselijke uitvoering werkten dus weinig musici mee. Later werd het gangbaar de weinige strijkers te vervangen door een heel strijkorkest. Opvallend is het gedeelte in het origineel waarin plotseling zeven maten een tweede altviool is voorgeschreven. Waarschijnlijk heeft multitalent Hans Richter, die eigenlijk hoornist was, de trompetpartij gespeeld en daarna de altviool gepakt.

Officieel werd het stuk aanvankelijk niet gepubliceerd; pas in 1877 toen Wagner weer eens in geldnood verkeerde, verscheen het, omgedoopt in Siegfried Idyll, in druk.

 

De opnamen

 

Bij het bezien van de toch weer lange lijst met opnamen, valt op dat in de jaren tot ongeveer 1965 het werk vrij populair moet zijn geweest. Dat wordt weerspiegeld in de vele opnamen die toen ontstonden. Alle dirigenten met een grote (Wagner) reputatie maakten één of meer opnamen: Furtwängler (zijn opname uit Luzern valt snel af vanwege het slecht gestemde orkest), Walter, Knappertsbusch, Toscanini, Klemperer (eigenlijk al diens opnamen dragen de mantel der grootheid), Schuricht, Kempe.

Zeker die van Furtwängler, Walter, Toscanini zijn zeker nog het aanhoren waard, maar zullen voor moderne oren qua opname niet meer maatgevend zijn. De keuze wordt hierna mogelijk eenvoudiger wanneer het vooral om de Idyll gaat, want dan kunnen de ‘vette’ albums en zelfs de 2-plaats uitgaven verder buiten beschouwing blijven.

Een bijzonder geval is Stokowski, de man die ooit ingenieuze ‘symfonische synthesen’ van Wagners Ring en Tristan und Isolde bedacht, tal van ouvertures en voorspelen opnam maar pas bij zijn laatste optreden in de Library of Congress 17 november 1960 de enige keer dit werk liet vastleggen. De vertolking kent een paar prachtige momenten, met name in de inleiding en in het poëtische coda. 

Dan komen we bij de vraag: simpele bezetting of met groot strijkorkest. Voor de intieme bezetting dienen zich vooral het Linos Ensemble

Gelukkig koos Solti in 1965 in de Sofiensaal ook voor de kamermuziekbezetting. Zijn uitvoering klinkt warmbloedig, ontspannen maar met opwinding en spanning waar nodig.

Voor de wat zwaardere bezetting hebben we op het eerste plan Hickox het een fraaie sereniteit in de slaapliedjes, zangerige strijkers, warmgloeiende koperklanken en een mooi getroffen sfeer.

Bij de echt ‘filharmonische’ behandeling valt al gauw de op papier veelbelovende Thielemann met een merkwaardig ongedistingeerde realisatie af, hoe mooi het Philadelphia orkest ook voor hem speelt. 

In deze categorie levert naar verwachting Karajan het summum aan glans en welluidendheid. Zo’n twintig aangename minuten vol muzikale ideeën, mooi gestructureerd en toch impulsief in een aangenaam milde sfeer.  De meest recente opname van Järvi klinkt prachtig, maar de interpretatie is te ongelijkmatig om geheel te overtuigen.

Alle andere beluisterde opnamen bevinden zich op een niveau net onder dat van de hier genoemden. Dus kan de koppeling de doorslag geven

 

Conclusie

 

Bij de kleinschaligen gaat de voorkeur uit naar Solti (bv. met Schuberts Symfonie nr. 9 Decca 460.311-2 of), het Linos Ensemble (met Brahms’ Serenade nr. 2) en Klemperer (met Bruckner IV, EMI 562.815-2) en voor de royale filharmonische behandeling naar Karajan (met Strauss’ Heldenleben, DG 449.725-2). Ook Karajan’s tweede opname met het Weens filharmonisch komt in aanmerking, maar is iets lager gekwalificeerd (met de Ouverture Tannhäuser en Voorspel plus ‘Liebestod’ uit Tristan und Isolde met Jessye Norman, DG 423.613-2).

 

Discografie

 

1922. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Leo Blech. Pearl GEMS 0024.

 

1927. Orkest van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Karl Muck. Naxos 8.110858.

 

1927. Staatskapel Berlijn o.l.v. Otto Klemperer. VMS 141.

 

1928. Orkest van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Otto Klemperer. Naxos 8.111274.

 

1936. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Preiser 90157.

 

1936. New York filharmonisch orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60317.

 

1938. New York filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Dutton CDSJB 1001.

 

1939. NBC Symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts 1241.

 

1949. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Testament SBT 1141.

 

1951. Philharmonia orkest o.l.v. Guido Cantelli. Testament SBT 1012.

 

1952. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60264.

 

1952. Omroeporkest Turijn o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Urania URN 22207.

 

1953. WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Hans Knappertsbusch. Orfeo C 723071 B.

 

1953. New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. United Archives UA 005.1.

 

1955. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Testament SBT 1339.

 

1955. Symfonie orkest van de omroep Rome o.l.v. Rudolf Kempe. Archipel ARPCD 0349.

 

1957 Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Igor Markevitch. DG 474.400-2 (9 cd’s), Testament SBT 1255.

 

1957. Filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts 1212.

 

1958. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. Angel CDM 65208, EMI 026.496-2.

 

1958. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. André Cluytens. Testament SBT  1255.

 

1960. NWDR Omroeporkest o.l.v. Hermann Scherchen. Tahra TAH 112.

 

1960. Sinfonia of London o.l.v. Colin Davis. EMI 575.993-2 (2 cd’s).

 

1960. Symphony of the air o.l.v. Leopold Stokowski. Music & Arts CD 657, Bridge BCD 9074. 

 

1960. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Hans Knappertsbusch. Tahra TAH 2.132-2.135 (4 cd’s).

 

1961. Royal philharmonic orkest o.l.v. Pierre Monteux. BBC BBCCL 4096-2.

 

1961. Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SX 13K 92460 (13 cd’s), CBS 56DC 129/30 (2 cd’s).

 

1962. Royal philharmonic orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chesky CD 31.

 

1963. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.277-2, 567.893-2 (2 cd’s), 562.815-2.

 

1963. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux. Q Disc MCCL 97018 (14 cd’s).

 

1965. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 430.247-2 (2 cd’s), 460.311-2.

 

1966. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Virgin 562.034-2 (2 cd’s), Hänssler CD 93019.

 

1968. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT8 1365 (8 cd’s). 

 

1968. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. BBC BBCL 4076-2.

 

1973. Londens kamerorkest o.l.v. Richard Schumacher. Pentatone PTC 5186-123.

 

1975. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.196-2 (2 cd’s).

 

1978. Berlijns Omroeporkest o.l.v. Heinz Rögner. Ars Vivendi 2100195.

 

1979. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Classics for pleasure CFP SD 4811. 

 

1980. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 412.465-2 (2 cd’s).

 

1980. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Sony 88697-88411-2.

 

1985. New York filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 427.029-2.

 

1986. Linos ensemble. Schwann CD 310000.

 

1987. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 423.613-2.

 

1988. Liszt kamerorkest o.l.v. Ervin Lukácz. Hungaroton HCD 12988.

 

1989. Schots kamerorkest o.l.v. Jaime Laredo. Carlton 30367-0029-2.

 

1989. Berlijnse Solisten. Teldec 2292-46277-2.

 

1990. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Marek Janowski. Naxos 8.110858.

 

1990. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 436.129-2.

 

1992. Sinfonia Varsovia o.l.v. Yehudi Menuhin. Virgin 482.112-2 (2 cd’s).

 

1992. C.Ph.E. Kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Sony SK 53109.

 

1993. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Centurion Music 222888-203.

 

1993. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 556.524-2.

 

1994. London Classical Players o.l.v. Roger Norrington. EMI 555.479-2.

 

1994. Luzern Symfonie orkest o.l.v. Olaf Henzold. Gallo CD 838.

 

1994. Northern Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9354.

 

1996. Chursächsische Philharmonie o.l.v. Florian Merz. VMS 112.

 

1996. Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Michel Plasson. EMI 556.358-2.

 

1996. Staatskapel Dresden o.l.v. Donald Runnicles. Teldec 0630-17109-2.

 

1999. Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 3984-24224-2.

 

1999. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. RCA 74321-68717-2.

 

1999. Orkest van de Duitse Opera, Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. DG 469.008-2.

 

2007. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 5060.

 

Video

 

1965. Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. VAI 4361 (dvd).