Boris Berman: Notes from the pianist’s bench. Yale University Press, 223 bladzijden.
Boris Bermans Notes is een boek dat bol staat van wijsheden en wetenswaardigheden die heel zorgvuldig en met veel gevoel en menselijkheid zijn opgeschreven. De ooit heel gevierde pianist (niet te verwarren met Lazar Berman!) die ooit voor Chandos de complete pianowerken van Prokofiev opnam plus werken van Stravinsky, Shostakovitch, Schnittke, Cage en Pärt en voor Ottavo Debussy en Janácek, had lang een professoraat aan de Yale Universiteit in de V.S. en hier put hij uit zijn rijke ervaring.
Niets ontsnapt aan zijn aandacht, hij richt zich soms op populaire misvattingen of puzzelt over grotere problemen zoals wat E.M. Forster ooit ’s levens ‘onvoorstelbare bloesem’ noemde. Maar hij ziet altijd de grotere samenhang en citeert vaak uit waardevolle bronnen, die reiken van oude wijsheden tot Blake en Stanislavsky.
De beginhoofdstukken gaan over pragmatische kwesties en de lezer zowel als de pianoleraar zullen zijn adviezen nuttig en de uitdagend vinden; gelukkig zijn ze niet zelfbewust, maar ze zijn ook niet altijd onthullend. Berman registreert dat heel wat van zijn leerlingen die op zoek zijn naar antwoorden op hun vragen naar diepere betekenis liever antwoorden geven dan verder te zoeken en daarom hun spel voorzien van uitroeptekens die het equivalent zijn van hysterisch geschreeuw. Waar het de eindeloze grillen van het ritme betreft, raadt hij het gebruik van een metronoom aan, maar dat daaraan geen absolute waarheden moeten worden toegekend. Brahms zei immers al dat bloed en een machine niet goed mengen. En wat het rubato aangaat, herinnert hij ons eraan dat het altijd om een vorm van muzikaal ademen gaat en niets specifiekers is. Hij stelt ook weer eens vast dat het pedaal er niet alleen is om een mooi legato te bereiken, maar ook om het karakter en de sonoriteit van de tonen te verrijken ‘door boventonen te bevrijden’.
Hij heeft het niet op docenten die verbieden om het pedaal te gebruiken bij Bach. Met direct en indirect (of gesyncopeerd) pedaalgebruik kan de authentieke expressie worden bevorderd zonder dat de helderheid wordt opgeofferd (een mogelijk lesje bedoeld voor de Franse en Japanse pianoschool).
Voor Berman zijn de regels om niet altijd te worden opgevolgd en hij citeert graag Emersons ‘a foolish consistency is the hobgoblin of little minds’ voor zijn gevorderde leerlingen. Hij heeft zijn eigen opvattingen over het snel of langzaam instuderen: ‘je moet zo snel spelen dat je oren nog elk detail kunnen volgen en de geest nog iedere beweging kan sturen’.
Hij stelt verder vast dat het huidige streven naar precisie maar al te vaak tot steriliteit leidt. Aan de andere kant stelt hij vast ‘dat een regelmatig terugkerende fout geen toeval meer kan zijn en nodig correctie behoeft’. Maar net als Neuhaus eist hij veel muzikale praktijk, maar dan niet op een te dogmatische manier. Dan onderstreept hij het grote belang van de klank, die zeker niet altijd ‘prachtig’ hoeft te zijn. Hier had hij Friedrich Gulda kunnen citeren die ooit een natte spons naar het gezicht van zijn leerling Martha Argerich gooide omdat hij naar een bepaalde andere klank verlangde.
Zijn benadering van de techniek is onderzoekend en analytisch in de beste betekenis van het woord. Hij vindt uitgebreid luisteren belangrijker dan meedogenloos herhalen en waarschuwt met Furtwängler dat ‘gestandaardiseerde techniek leidt tot gestandaardiseerde kunst’. Aan de andere kant legt hij soms graag zijn ‘Russische kwelling’, zijn strenge technische regime op aan zijn studenten, niet als doel, doch als middel om hun vrije expressie te bevorderen.
In het hoofdstuk onder de titel ‘De techniek van de ziel’ brengt hij alles samen: de techniek, de psychologie, het spirituele. Horowitz stelde ooit vast dat hij nooit behoorlijk Brahms zou hebben kunnen spelen zonder diens liederen te kennen. In nog sterkere mate geldt dat voor Schubert en Schumann. Ook Berman staat op een brede eruditie en hij verlangt in dat verband een lang rijpingsproces van de jonge musicus.