Nederlandse pianisten, meesters uit de negentiende en twintigste eeuw. Margaret Krill. Uitg. Bekking & Blitz, 2010. 144 pag., geïllustreerd. ISBN 978.90.6109.0854
Wat zou het soms heerlijk zijn over een goed werkende Time Machine van Wells te beschikken om kijkjes in het verleden te krijgen. Natuurlijk wel met de zekerheid dat men steeds weer heelhuids in het nu terugkeert.
Zou de fervente muziekliefhebber bijvoorbeeld niet eens Bach in zijn Collegium musicum tijd willen beleven, of Beethoven in discussie met Schupanzigh over een lastige vioolpartij in een van zijn strijkkwartetten of de première van Stravinsky’s Sacre echt willen (her)beleven?
Wanneer we de focus verleggen en versmallen: hoe was het met de Nederlandse pianistenwereld sinds de beschikbaarheid van behoorlijke concertvleugels? Een onbekend beeld doemt dan op. Wie oud (en niet der dagen zat) is zoals uw verslaggever, zal zich nog mensen als Willem Andriessen Nelly Wagenaar, Theo van der Pas, Géza Frid, George van Renesse, Gerard Hengeveld, Hans Henkemans, Cor de Groot, Sas Bunge, Paul Niessing en Theo Bruin herinneren. Misschien niet allen in levenden lijve ervaren, maar dan toch minstens via radio optredens. Decennia lang van ca. 1930 tot de opkomst van de TV was de radio – meer nog dan de grammofoonplaat – het medium om aandachtig muziek te consumeren.
Maar verder terug in de tijd gaat de praktische herinnering niet. Deels ook omdat sommigen zich vooral in het buitenland manifesteerde, zoals de beroemde begeleider Coenraad Bos. Dirk Schäfer genoot enige faam, al was het maar omdat hij de dwingelandij van Mengelberg weerstond bij de uitvoering van Beethovens pianoconcerten. Doch verder terug gaat de herinnering niet terwijl het toch nuttig is niet alleen maar te menen dat ‘al het goede vooral uit het buitenland komt’, maar dat een groot aantal Nederlandse musici, is het niet in Nederland, dan toch in elk geval internationaal reputaties vestigden.
In dit prachtig uitgegeven boekje op pocketformaat biedt Margaret Krill een 26-tal chronologisch gerangschikte vaderlandse pianisten – zijn het dat sommigen, zoals Ernst Lübeck (1829-1876), Julius Röntgen (1855-1932) en Géza Frid (1904-1989) van buitenlandse afkomst waren, maar zich blijkbaar goed in Nederland thuis voelden en carrière maakten.
Via Wells’ machinerie was het misschien ook mogelijk om eens naar Gertrude van den Bergh (1793-1840), genoemde Ernst Lübeck en vader en zoon Willem en Louis Coenen (1856-1904) te luisteren.
Margaret Krill ontleende haar interessante, mooi nader beschreven basismateriaal aan het archief van het Nederlands Muziek Instituut dat ook een cd met tenminste een viertal muzikale illustraties van Johan Wijsman, Coenraad Valentijn Bos, Cor de Groot en Sas Bunge samenstelde.
Globaal gezien is er natuurlijk voor de fanaat veel meer dat ook best aandacht verdient in de omroep- en Philips geluidsarchieven te vinden. Maar deze combinatie van boek en cd is een mooi begin voor de ontsluiting van dit specifieke domein.