Andreï Makine: A life’s music (La musique d’une vie). Sceptre 2002, 106 bladzijden, ISBN 0-340-82009-8.
De ijskoude wachtkamer van een anonieme in nachtelijk duister gehulde wachtkamer aan besneeuwde rails ‘ergens in de Oeral’ is waar Andreï Makine’s dunne doch intrigerende novelle begint. En waar deze ook lijkt te eindigen.
Alexei, zijn verteller, de onterfde zoon van een vader die dramaturg was en een moeder die operazangeres was die beiden werden vermoord tijdens de Stalinistische terreur, vertelt zijn trieste biografie na een tiental jaren te hebben doorgebracht in een Sovjet werkkamp. Het is een relaas over zijn eigen vermeende loopbaan als concertpianist die hij opgaf nadat zijn ouders in 1941 waren gearresteerd en hij de identiteit aannam van een dode dienstplichtige om zo te kunnen overleven.
Nu hij zowel zijn naam als zijn talent heeft verloren wordt Alexei het toonbeeld van het ellendigste soort twintigste eeuwse wezen: de Homo Sovieticus. Iemand die alleen steun vindt in herinneringen aan muziek.
Enorm veel lof is in zijn tweede vaderland Frankrijk al toegezwaaid aan de in Siberië geboren Makine voor deze novelle. En terecht! Ook elders werd hij geprezen. De ene criticus zei: “Even goed als Stendhal of Tolstoï”, een ander merkte op: “Even stellig en op zichzelf staand als een Nocturne van Chopin”.
Treffende omschrijvingen allebei want de grote verdienste van Makine’s poëtisch dichte proza is het vermogen om (als het ware) de hele wereld te bundelen in een enkele sneeuwvlok, die zich in het bewustzijn van de lezer hecht als een melodie van Chopin dat geraffineerd doet in het gehoor van de luisteraar. Dat heeft hij ook met de fictie van zijn illustere landgenoten gemeen. En net als bij hen resoneert Makine’s verhaal nog lang in de geest van de waarnemer.
Voor diegenen onder ons die makkelijk en voortdurend toegang hebben tot muziek moet het vooruitzicht het ooit helemaal zonder te moeten stellen een nachtmerrie zijn, geheel onvoorstelbaar zelfs in deze ontwrichte tijd vol overdaad.
Maar Makine’s op prachtige manier eenvoudige, directe, onopgesmukte proza dat dankzij de welsprekende vertaling van Geoffrey Strachan onaangetast lijkt met zijn subtiele exploratie van zelfverhulling, herinnering en betekenis – zoals die tenminste niet alleen zijn gefilterd, maar ook zijn bepaald door muziek – de verrassende gave te bezitten dat men zich gaat afvragen wat de werkelijke betekenis is van een kunstvorm die we al te makkelijk als vanzelfsprekend beschouwen en die we zonder er verder bij na te denken ge- en misbruiken.
Dat mag een wat bizarre notie zijn bij een verhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van een slachtpartij waarin tientallen miljoenen mensen omkwamen gedurende Stalins binnenlandse holocaust. Maar veelbetekenend genoeg is het de muziek – en meer in het bijzonder de herinnering daaraan – die Alexei in leven houdt.
En toch is die muziek met zijn vermogen om de taal te overstijgen en - naar Makine duidelijk impliceert – ook de vaak boosaardige politionele sociale inrichtingen van degenen die de waardigheid van het individu ontkennen, veel meer dan een emotionele ballast voor het ik (hoe welkom dat soms bij gelegenheid ook is).
Het bezit ook politieke parallellen en hoewel we ons daarvan gelukkig in het leven van alledag niet bewust zijn, vormt het meer dan de soundtrack van onze levens. Het definieert en verheldert zelfs hoe we daar betekenis aan ontlenen, zoals de oorspronkelijke Franse titel La musique d’une vie dat nog duidelijker doet.
Als commentaar op de verschrikkingen van het totalitarisme is dit boek hoogst verontrustend. Als verhandeling over de waarde van de muziek is het een fijnzinnig, serieus en indringend relaas om regelmatig naar terug te keren, hoe ontwrichtend die ervaring ook moge zijn.