Boekbesprekingen

JANACEK: YEARS OF A LIFE 1 EN 2

John Tyrrell: Janáček: Years of a life (The lonely blackbird). Vol. 1 (1854-1914). Faber, London. ISBN 0-571-17538-4

John Tyrrell: Janáček: Years of a life (Tsar of the forests). Vol. 2 (1914-1928). Faber, London. ISBN 0-571-23667-1)

 

Janáček (1854-1928) was een componist die op zeventigjarige leeftijd stierf, maar die pas na zijn zestigste zijn beste en interessantste prestaties levered. Hij was ook een componist die buiten zijn Tsjechische vaderland vrij onbekend bleef. Met twee dikke biografische pillen van boeken maakt de Britse musicoloog John Tyrrell daar grondig een eind aan. Hij was het ook die al voor de nodige info zorgde in The new Grove uit 2001.

In deze boeken wordt veel nader bekend over het vaak gekwelde, maar de nooit saaie gecompliceerdheden van de componist, niet alleen om de volledige kracht van zijn creatieve persoonlijkheid aan het licht te brengen, maar ook om vanuit Brno een platform te scheppen om zijn persoonlijkheid volledig te ontplooien en invloed uit te oefenen op de muziek en het muziekleven uit zijn tijd. Een impact die nog steeds groter lijkt te worden.

Hier gaat het om een documentaire biografie met een enorm arsenaal aan citaten uit correspondentie, dagboeken en memoires (met name van zijn vrouw Zdenka) , maar ook uit talloze kranten, tijdschriften en archieven.

Tyrrell neemt ook de gelegenheid te baat om – vaak slechts geringe – fouten uit eerdere publicaties te corrigeren en zijn Inleiding is een soort compacte zelfrecensie waarin hij uitlegt dat “what I have written here has all the joins showing and boasts no concealing art at all and no ‘poetry’”.

Tyrrells grote beheersing van het complexe Tsjechische bronnenmateriaal verleidt hem gelukkig geen moment tot prozaïsch antiquarisch gedrag. Hij toont zich op bladzijde na bladzijde bewust van het feit dat hij te maken heeft met een van de meest grillige, merkwaardige, oorspronkelijke en geïnspireerde figuren uit de muziekwereld van de afgelopen twee eeuwen.

Pas in deel II zien we tot welke hoogte Tyrrells begrijpelijke tendens leidt om de gebeurtenissen en de ontwikkelingen van voor 1914 te beschouwen als aankondigingen van wat zou volgen. Dat alles opnieuw mooi evenwichtig behandeld en even goed gedocumenteerd. Mogelijk zouden sommige lezers het hebben begroet wanneer Tyrrell meer nader was psychologiserend was ingegaan op ontwikkelingen, maar dat is duidelijk niet de bedoeling van de auteur.

Bovendien: wanneer zijn onderwerp zo onvoorspelbaar en zelfs irrationeel is, is het des te belangrijker dat de biograaf het vermijdt om te overdramatiseren. Dat geldt bijvoorbeeld voor traumatische gebeurtenissen als de dood van beide kinderen van de componist en de wendingen in zijn gevoelens voor andere vrouwen dan zijn echtgenote.

Misschien wel belangrijkst van al, wordt in deel I niet vermeden om een beknopt commentaar te leveren op de werken die Janáček in zijn eerste jaren schreef; hij plaatst deze in de substantiële context van de overige muziek uit die tijd, muziek die de componist kende. Het gaat hier om een bijzonder soort welkom historisch perspectief.

Deel II is wat langer uitgevallen dan deel I, maar behandelt ‘slechts’ een vijfde van ’s componisten leven. Deze opvallende onbalans is volledig gerechtvaardigd omdat Janáček in zijn laatste tien levensjaren niet alleen erg productief en creatief was, maar ook eindelijk van een groeiende internationale reputatie kon genieten.

Verder is daar natuurlijk zijn obsessieve liefde voor Kamila Stösslová en zijn zorgwekkende, beladen relatie met zijn echtgenote die daaronder zeer leed. Deze biografische strengen zijn fraai gedocumenteerd in Zdenka Janáčeková’s fascinerende, maar hoogst twistzieke autobiografie en in de vele nagelaten brieven (vooral die van de componist) die tussen Janáček en Kamila werden gewisseld. Dit bronmateriaal is niet zo lang geleden elders in vertalingen verschenen, maar het is zeer terecht dat Tyrrell er ook uitvoerig uit citeert. Het zorgt voor een volmaakt contrapunt bij zijn eigen eigenlijk feilloze en schrandere, sympathieke commentaar.

Lezers met kleine handen en zwakke polsen waren misschien gelukkiger geweest wanneer Tyrrells materiaal niet in twee, maar in drie of zelfs vier delen was gepubliceerd. Maar dat ongemak is slechts een geringe prijs die moet worden betaald voor een zo doorwrocht en levendig geschreven relaas over de vele gebeurtenissen uit de laatste levensjaren van de componist.

Misschien had men zelfs kunnen wensen dat er nader was ingegaan op de opmerkelijk frisse en oorspronkelijke muziektaal die de componist hanteerde en die een evolutionair hoogtepunt bereikte in het Tweede strijkkwartet. Maar niet geheel onbegrijpelijk richt Tyrrell zich in de aan de composities gewijde hoofdstukken meer op de opera’s die hij van verhelderende analyses voorziet om zo aan te tonen hoe bijzonder ze zijn.

Wat ook blijkt uit dit relaas is de mate van financieel succes dat de componist in zijn laatste jaren had en hoewel we het belang van mensen als Rafael Kubelik, Rudolf Firkusny en Charles Mackerras kunnen beschouwen als belangrijke musici die hielpen om het werk van de componist nader te ontsluiten en toegankelijk te maken na 1950, toont de schrijver aan hoeveel dank we in het westen ook verschuldigd zijn aan dirigenten als Henry Wood, Erich Kleiber en Otto Klemperer voor hun pionierswerk uit de periode vóór 1940.

Al met al gaat het hier om een pakkende historie die tevens een musicologisch monument is omdat geen verwijzing wordt vermeden, geen bron wordt verzwegen. De uitgave is ook fraai verzorgd. Maar waaraan ontleent het project zijn grootste waarde? Tyrrell geeft volledige aandacht aan de menselijke zwakheden – Janáček gaf ruiterlijk toe dat hij zich gedroeg als een “dwaas kind’ – die in coëxistentie bestonden met een uitzonderlijk creatief genie (en dat mogelijk hielpen te intensiveren). Maar ook in een instinctief gevoel van wat goed was, wat het beste effect zou hebben in muzikaal en theatraal opzicht, ook al had alles een uniek, nieuw karakter.

Net als alle andere belangrijke componisten uit het begin van de twintigste eeuw was Janáček als persoon een complexe mengeling van het conservatieve en het revolutionaire. Maar meer nog dan een van de anderen was hij dat op een meer bijzondere, oorspronkelijke en minder berekende manier dan bijvoorbeeld Puccini. Hij had als doel overtuigende menselijke gevoelens en handelingen om te zetten in drama’s die de ziel raken en de geest inspireren.

De ondertitel van deel II, Tsar of the forests, slaat op de gevangen die een arend loslaten aan het eind van de opera Uit een dodenhuis. Het zou al te simplistisch zijn om ook Janáček als een natuurkracht te beschouwen die boven alle menselijke interesses en deprimerende sociale structuren uitstijgt. Eerder toont Tyrrell aan dat het oeuvre van de componist illustreert wat de consequenties kunnen zijn wanneer iemand optreedt die erin slaagt om dergelijke onmogelijk geachte dingen te laten slagen en ons daarin te laten geloven, zelfs al is het maar voor een paar ogenblikken.

Iedereen die twijfelt aan het vermogen van muziek om radicale vernieuwing te combineren met een intense expressieve kracht moet eens naar Janáčeks muziek luisteren en ter ondersteuning deze biografie lezen.