Boekbesprekingen

ARTURO TOSCANINI, THE NBC YEARS

Mortimer H. Frank: Arturo Toscanini, the NBC years. Amadeus Press, 2002.

Wanneer ooit een schrijfstijl congruent was met de aard van het beschreven onderwerp, dan wel in de 358 bladzijden van Arturo Toscanini: The NBC years waarin Mortimer Frank met een maximum aan feiten en een minimum aan stilistisch rubato op jacht gaat. Wat de lezer zo oogst, getuigt van uitgesproken opvattingen, is duidelijk geschreven en krachtig geargumenteerd.

Met het soort autoritaire zekerheid dat de maestro zelf demonstreerde in zijn vertolkingen van werken van Beethoven, Verdi en Wagner preekt Frank het evangelie van de wonderboy uit Parma, net zoals Robert Marsh en B. Haggin dat vòòr hem deden. Er wordt verwezen naar andere dirigenten, gewoonlijk vanuit een standpunt van hetzij lichte afkeuring, hetzij van autocratische welwillendheid, maar Toscanini blijft de onomstreden koning.

Niet dat Frank daar voortdurend op hamert. Hij doet zijn best om te identificeren wat de minder geslaagde of tenminste de minder representatieve opnamen van Toscanini zijn. Niettemin wordt telkens bij de objectieve lezer enige irritatie gewekt, alsof een huidige Vestdijk geleerde weliswaar erkent dat er tegenwoordig ook voortreffelijke schrijvers zijn, maar door zijn houding impliceert dat niemand even goed of beter zou zijn.

Als gerespecteerd muziekcriticus, als specialist op het gebied van muziekwetenschap en literatuur en als vroegere curator van het Toscanini Archief is Frank op z’n minst een goed geïnformeerde beoordelaar en luisteraar. Voor de meeste lezers zullen de geannoteerde hoofdstukken over de NBC uitzendingen en het repertoire het interessantst zijn. In waardevolle appendices worden de NBC concerten opgesomd die niet werden uitgezonden, repertoire dat tijdens tournees werd uitgevoerd, werken die met het New York filharmonisch orkest werden uitgevoerd (en vice versa), video opnamen, handelsplaten en misschien wel het interessantst van al (in termen van alternatief repertoire) de NBC uitzendingen onder leiding van andere dirigenten.

Alle oude bezwaren worden gelucht, beargumenteerd en tenslotte ontkracht: dat Toscanini nooit eigentijdse muziek uitvoerde, dat hij een algemene ‘stijl’ op alles toepaste en – bekendst van al – dat zijn tempi sneller werden naarmate hij ouder werd.

Maar Franks begint terecht bij de geschiedenis van het orkest. Hij pakt Toscanini’s aanvankelijke zelftwijfel aan en de voors en tegens van de beruchte (maar zeker niet onontkoombare) studio waarin de meeste van zijn radio-opnamen plaatsvonden: studio H8 met zijn gortdroge akoestiek. Bij de afwikkeling van die uitzendingen moet in aanmerking worden genomen dat Toscanini in 1937 het grootste deel van zijn loopbaan al achter zich had.

Waar Franks ingaat op de vertolkingen zelf, beweert hij: “Ik heb mijn best gedaan om als regel het ‘syndroom van de beste versie’ te vermijden”, waaraan hij een paar regels verder merkwaardigerwijze  wat raadselachtig toevoegt “dat het met een beste vriend meestal na de puberteit voorbij is”. Dat kan niemand serieus menen. En waar Franks “beste ooit” schaars zijn, houdt hij heel wat “beste” en “mooiste” die hij hoger aanslaat dan mogelijke rivalen staande.

Een aantal van Toscanini’s eigen opvattingen is onthullend. Bijvoorbeeld: ‘Gezegend zijn de kunstvormen die niet afhankelijk zijn van vertolkers’ (citaat uit een nooit verzonden brief aan Stokowski). De paradox hier is dat ondanks alle ‘objectiviteit’ en ‘partituurgetrouwheid’ al Toscanini’s uitvoeringen onmiddellijk herkenbaar zijn. Natuurlijk: wat men hoort is ook wat geschreven staat, maar die identiteit is niet een kwestie van een vertrouwde akoestische ambiance of een specifieke opnametechniek. Het is het resultaat van Toscanini’s dominante persoonlijkheid die danig afwijkt van die ‘algemene stijl’.

Een paar opvattingen treffen sterk. Franks gelooft echt dat in Toscanini’s handen de orkestratie door Joachim van Schuberts piano vierhandige Grand duo ‘de volledige status bereikt van de grote symfonie in C’. Nauwelijks natuurlijk. Toch bieden dergelijke analyses best nieuw inzicht, vooral als het gaat om partituren waarin Toscanini wijzigingen aanbracht (te denken valt aan Beethovens 8e symfonie en Schumanns 2e).

Geïnteresseerden en verzamelaars die onvoldoende vertrouwd zijn met de inhoud van het NBC archief met al Toscanini’s opnamen zullen dit boek onmisbaar vinden. Het is duidelijk dat een poging om een grondige, kritische en vergelijkende beoordeling van deze buitengewone nalatenschap boekdelen vol kritische teksten zou vergen. Vandaar dat de lezer niet ongeduldig moet worden wanneer paginalang met pittig commentaar wordt ingegaan op onbeduidend Italiaans repertoire, terwijl aan Verdi’s Otello (inderdaad: waarschijnlijk Toscanini’s ‘beste ooit’) slechts terloops wordt gerefereerd.

Franks missie is opheldering te geven en mensen aan te moedigen om echt te luisteren en hij gaat er daarom mogelijk – en misschien niet ten onrechte – van uit, dat iemand die niet bekend is met die onaantastbare status van Toscanini’s Otello ook geen aanstaande lezer van zijn boek is. Wat te betreuren valt.

Samenvattend gaat het hier om de waarschijnlijk intelligentste en leesbaarste beoordeling van Toscanini’s opnamen; dat de lezer af en toe uitdagend een handschoen krijgt toegeworpen, verhoogt het genoegen alleen nog maar.