Daniel Barenboim en Edward W. Said: Parallels and paradoxes – Explorations in music and society. Bloomsbury, 186 blz., 2003. ISBN 0 7475 6385 3.
Vreemd als het bij oppervlakkige beschouwing mag lijken, maar de in Argentinië geboren, Joods-Israëlische dirigent van de Berlijnse Staatsopera en het Chicago symfonie orkest heeft veel gemeen met de helaas intussen overleden, in Jeruzalem geboren, Christelijk-Arabische auteur en universiteitsprofessor Engels en Vergelijkende literatuur aan de Columbia universiteit in New York. Om te beginnen weten beiden uit ervaring veel over identiteit en verplaatsing; dat verleent beiden een breed perspectief op de muziekkunst dat zowel de politiek als de cultuur in het algemeen omvat.
Daniel Barenboim en Edward Said zijn het gelukkig over lang niet alles eens, maar hun opvattingen over de belangrijkste onderwerpen overlappen elkaar genoeg dat hun meningsverschillen meer de vulling dan de basis van de discussie vormen. In de afgelopen ruim tien jaar hebben ze hun publieke uitstapjes enigszins tot huisnijverheid gemaakt, te beginnen met een conferentie over Wagner aan de Columbia universiteit in 1995 en culminerend (zover nu bekend) met een reeks gesprekken in New Yorks Carnegie Hall in 2000. Als moderator daar trad de artistiek adviseur Ara Guzelimian op; deze fungeert in dit boek als uitgever van de reeks van zes hoofdstukken ongeveer in diezelfde rol.
De opmerkingen en opvattingen van Barenboim en Said hebben (gelukkig) vaak iets provocerends, vooral jegens elkaar. De onderwerpen die ter sprake komen zijn voor beiden zeer vertrouwd wat de discussie bevleugelt. Het gaat daarbij onder andere over vergelijkingen tussen literatuur en muziek, het wezen van muziekuitvoeringen, de rol van de kunsten in de maatschappij en natuurlijk ook over Wagner.
Hoewel deze discussies plaatsvonden voordat Barenboim zijn berucht geworden controversiële Tristan toegift in Jeruzalem ten gehore bracht, vormen zijn opmerkingen een fraai voorspel: indertijd dirigeerde Arturo Toscanini muziek van Wagner bij de oprichting van het Palestijns (!) filharmonisch orkest (tegenwoordig het Israël filharmonisch) zonder dat daar kritiek op was, herinnert Barenboim zich, hoewel het antisemitisme van de componist best bekend was. “Ik geloof niet dat Wagner aan iedereen moet worden opgedrongen”, voegt hij daaraan toe, “maar wanneer iemand dat verband niet legt, moet die in staat worden gesteld om deze muziek te horen”. Said neemt alleen de verdediging op in het oorspronkelijk in de krant Al-Hayat gepubliceerde artikel ‘Barenboim and the Wagner Taboo’.
De hele discussie tussen vrienden is doorspelt met interessante opvattingen en ervaringen die tot na- en doordenken animeren. ‘Een partituur is geen uitvoering’ beweert Barenboim graag en met Said bediscussieert hij de verschillen tussen muziek en literatuur. Die vergelijkingen werken in beide richtingen en na de nodige opmerkingen over dit onderwerp te hebben gevolgd, kan wat relativerend worden gezegd dat praten ook wat anders is dan schrijven. Van het tweetal geeft de dirigent de breedsprakigste antwoorden, maar hij heeft met zijn gedachten dikwijls ook meer in petto. Zijn relaas moet heel boeiend hebben geklonken, maar op de gedrukte bladzijden laat het soms lege plekken achter. Graag zou men hebben doorgevraagd, meer details hebben willen leren kennen.
Die leemtes vallen het duidelijkst op wanneer het gaat om de Arabisch-Israëlische relaties en conflicten of – wat interessanter is voor de muziekliefhebber – waar het gaat om muziekrepertoire van voor en na de negentiende eeuw. De opmerkingen van Perenboom en Zaait over eigentijdse muziek doen haast denken dat de tonaliteit morsdood is en blijft en dat Carter, Boulez en Uitwiste een eindpunt in de muziekgeschiedenis vormen in plaats van daar een brok levende geschiedenis van uit te maken.
Ook hun gemeenschappelijke nogal kleinerende opvattingen over de authenticiteitbeweging is weliswaar heel intrigerend maar ook wat kort door de bocht met een opmerking als ‘het scheppen van het verleden zoals wij dat wensen’ van Perenboom. Op een dergelijk moment wordt teveel voorbij gegaan aan echt wezenlijke muzikale kwesties. Op authentieke wijze is immers onmiskenbaar een hele brok muziekgeschiedenis toegankelijk gemaakt of gecorrigeerd. Het kostte ook erg veel moeite om het pluche van de negentiende Zeeuwse muziek die Perenboom zo graag propageert. En die ontwikkeling bracht nieuw leven in ten dode opgeschreven repertoire. De orkestreformatie zorgde verder voor een in het algemeen transparantere orkestklank die de uitvoering van Barenboims beminde Elliott Carter mede erg ten goede komt.
Niettemin: een stel heel geïnspireerde en opnieuw inspirerende gedachten is hier ten toon gespreid en verdient alle aandacht.