Atterberg: Symfonieën nr. 4 in g op. 14 Sinfonia piccola en 6 in C op. 31; Värmiandsrapsodi op. 36; Suite voor viool, altviool en orkest nr. 3 op.19/1. Sara Trobäck (v), Per Högberg (va) met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHSA 6116 (70’14”). 2012
Atterberg: Symfonieën nr. 2 in F op. 6 en 8 op. 48. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHSA 5133 (61’28”). 2013
Atterberg: Symfonieën nr. 1 in b op. 3, 5 in d op. 20 Sinfonia funebre. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHSA 5144 (63’20”). 2015
Het bekendst werd Atterberg dankzij zijn joviale Symfonie nr. 6 waarmee hij in 1928 een prijs van $10.000 won in bij een Schubert eeuwfeest tijdens een door de Columbia Graphophone Company uitgeschreven concours, waarna het werkt prompt de bijnaam Dollarsymfonie kreeg. Ook de Suite nr. 3 voor viool, altviool en strijkorkest uit 1917 won met zijn welsprekende schoonheid een enthousiaste ontvangt.
Kurt Magnus Atterberg (1887-1974) was een Zweedse cellist, componist en dirigent. Hij studeerde aanvankelijk als civiel ingenieur en hij was van 1912-1940 werkzaam op een octrooibureau, maar wijdde zich daarnaast aan muziek, kreeg aanvankelijk compositieles van Hallén, maar kon met staatssubsidie zijn opleiding in Munchen, Berlijn en Stuttgart voltooien. Atterberg en was daarna actief als solo-cellist, dirigent en werd in 1919 muziekcriticus van Stockholms Tidningen. Als dirigent werkte hij ook buiten Zweden. Zijn reputatie verslechterde door zijn sympathie voor het Duitse Naziregime.
Atterbergs muziek heeft een nogal conservatief laat-romantisch karakter en maakt zoals gebruikelijk graag gebruik van nationale melodieën. De orkestwerken laten horen dat hij over een constante verbeeldingsvolle melodische inventiviteit en een goede zij voor mooie orkestratie beschikte. Maar elke lust tot het experimenteren zoals die bij tijdgenoten hevig aanwezig was, bleef deze componist vreemd. Voor velen moet dat iets geruststellends hebben.
Die zesde symfonie voer zeer goed in de grammofoonwereld met opnamen. De componist nam het werk zelf ooit op met het Berlijns filharmonisch orkest en Jun-Ichi Hirokami en het Norrköping symfonie orkest (BIS CD 553) en Ari Rasilainen met het NDR Omroeporkest Hannover (CPO 999.640-2) volgden hem in het cd tijdperk. Rasilainen was eind jaren negentig vorige eeuw de enige die alle negen (!) symfonieën vastlegde (CPO 777.118-2), maar hij krijgt nu een sterke rivaal.
Logisch dat Göteborg met zijn voortreffelijke orkest zijn stadgenoot eert met wat een complete opname van alle orkestwerken, hebben we nog wel een zevental cd’s tegoed. moet worden. Symfonie nr. 1 (1912) is meteen een voldragen, ruim 37 minuten durend warm getint, heel kleurig werk, eindigend met een stormachtige finale.
Symfonie nr. 2 (1913) was aanvankelijk een romantisch tweeluik waarin scherzo en finale waren samengevloeid. Het leek verstandig om daar achteraf nog een contrasterend derde deel toe te voegen.
De vrij gedrongen, dus korte Symfonie nr. 4 (1918) bezit wat trekjes van Sibelius, maar dan met een vriendelijker aanzien en met de geest van de volksmuziek vaardig bij de hand.
De bijnaam Sinfonia funebre van Symfonie nr. 5 (1922) doet wat merkwaardig aan, want er is weinig ‘funebers; aan de muziek al klinkt deze lichtelijk duister. Het eerste deel met een belangrijke rol voor de piano is het belangrijkst.
Vrolijke volksmuziek vormt het belangrijkste ingrediënt van Symfonie nr. 8 (1945) en de aan het land Värmland in het Midden-Zweedse landsdeel Svaeland gewijde rapsodie.
Resoluut zoals we hem kennen, maar ook met een open oor voor nuancen en fraaie kleuren leidt Järvi dit veelbelovende stel programma’s dus kunnen we verlangend uitkijken naar het vervolg.