Adorno: Strijkkwartetten 1921 en op. 75; Etudes voor strijkkwartet nr. 1-6; Stukken voor strijkkwartet nr. 1 en 2. Leipzigs kwartet. CPO 999.341-2 (59’51”). 1995
In de periode dat ik tweede helft jaren vijftig gedurende twee semesters aan de Akademie fur Musik und darstellende Kunst in Wenen colleges Muzieksociologie bij Kurt Blaukopf volgde, lag het werk van Theodor Wiesengrund Adorno (1903 - 1969) op veler lippen besloten. Adorno, filosoof en lid van de Frankfurter Schule was als maatschappijcriticus fel, bijvoorbeeld in zijn veroordeling van veel van Stravinsky’s muziek, maar er werd wel naar hem geluisterd, ook toen hij beweerde dat er na de Holocaust geen poëzie meer kon zijn. Maar hij was een grote moralist die graag over muziek schreef en verklaarde dat ‘goedkope muziek en goedkope kunst in het algemeen tot nazisme leidde’. Het klonk wat aanmatigend. Intussen is zijn stem verbleekt of zelfs grotendeels vergeten. Dat geldt ook voor zijn composities.
Hij had een passie voor de vooruitstrevende twaalftoons muziek en studeerde een poosje bij Alban Berg.
Het gaat bij deze uitgave die daar blijk van geeft om zijn 6 Etudes voor strijkkwartet uit 1920, zijn vierdelige Strijkkwartet uit 1921, zijn tweedelige Strijkkwartet uit 1938 en dan zijn er nog twee vroege Stukken voor strijkkwartet op. 2. Ze worden hier met uiterste zorg door het nog jonge kwartet uit Leipzig uitgevoerd.
Zijn kleine oeuvre omvat verder zeven korte werken voor orkest, een aantal korte pianowerken, 2 orkestliederen naar Mark Twains ‘Indian Joe’ plus nog een tweetal, 3 verhalen van Daubler voor vrouwenkoor.
Een deel daarvan is met verschillende uitvoerenden verkrijgbaar op Wergo WER 6173-2.