Antheil: Symfonieën nr. 1 Zingareska en 6 After Delacroix; Archipelago. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Hugh Wolf. CPO 999.604-2 (63’). 1999
Antheil: Symfonieën nr. 4 1942 en 6 After Delacroix; McKonkey’s Ferry (Washington at Trenton). Nationaal symfonie orkest van de Oekraïne o.l.v. Theodore Kuchar. Naxos 8.559033 (67’47”). 1998
Antheil: Ballet mécanique; Fighting the waves; Concerto for chamber orchestra; Printemps I e.a. Ensemble Modern o.l.v. HK Gruber. RCA 09026-68066 (78’26”). 1996
Antheil, die zijn autobiografie de titel Bad boy of music meegaf, werd vooral bekend met zijn Ballet mécanique waarmee hij in 1926 in Parijs een sensatie veroorzaakte, maar dat vervolgens in New York een mislukking werd en toen min of meer werd afgeschreven door de componist.
In 1923 had Antheil een pianorecital met eigen werken in het Parijse Théâtre des Champs Elysées gegeven waar hij het soort sensationeel schandaal beleefde dat daar sinds de eerste uitvoering van Stravinsky’s Sacre niet meer was vertoond. Satie applaudisseerde luid, Milhaud vond het maar niks. Het is te begrijpen dat Antheil het orkest van Satie’s Parade uit 1917 koos voor zijn Ballet mécanique en dat tot het uiterste oprekte.
Er bestond een mooie oude opname van op een lp uit 1977 (Harlekijn2925.524, Telefunken 6.42196, Philips 6514254 en Orbis 34094-3) van het werk, samen met A jazz symphony en 2 vioolsonates door Vera Beths, Reinbert de eeuw en het Nederlands Blazersensemble. Een voortreffelijke nieuwere is er uit 1997 op een cd van het Ensemble Modern onder HK Gruber.
De Eerste symfonie met de ondertitel Zigeunerlied dateert uit datzelfde jaar van het spectaculaire pianorecital en de componist was nogal onzeker over het werk. Vreemd eigenlijk voor zo’n stoere, uitdagende figuur. Het zigeunerelement wijst mogelijk op zijn zwervend bestaan tussen de V.S., Berlijn en Parijs, maar het symboliseert ook zijn heel eigen soort van stijlmodulaties, lang voordat hij iets van Ives kan hebben gehoord.
We begrijpen intussen meer van Antheils schaamteloze kleptomanie. Er zijn ook bewonderenswaardige dingen in zijn muziek. De orkestratie is vaak heel mooi, pendelend tussen Petroesjka en Parade. De muziek zit vol plotselinge verrassingen en afgezien van al zijn bravoure had Antheil ook een ziel – beluister het fraaie begin van Dolorosa uit de Eerste symfonie met een mooie hobosolo tegen een achtergrond van de celesta of de melodieën met ostinato begeleiding vanaf 1’26’ in de laatste ragtime die herinnert aan het eerste van Stravinsky’s Five early pieces voor pianoduet.
De muzikale braspartij uit Archipelago met de ondertitel Rhumba is in de traditie van Gottschalk maar ademt via Gershwins Cuban Overture ook heel mooi de sfeer van de jaren dertig.
Antheil gaf er na de nodige teleurstellingen zelfs jaren het componeren aan en werd in 1940 oorlogscorrespondent van de Los Angeles Daily News. De apocalyptische eerste oorlogsjaren waren wel de aanleiding voor het ontstaan van de Vierde symfonie in 1942/3. Het werk verraadt veel idealisme uit die tijd en lijkt soms op de viering van de alliantie met de UDSSR, maar de componist maakte een eind aan de speculaties dat hij Shostakovitch zou citeren door staande te houden dat hij fragmenten gebruikte uit zijn opera Transatlantic.
De vierdelige symfonie is zo stormachtig dat er geen tijd is voor een langzaam deel, al zijn er gelukkig wel lyrische momenten en fraaie toonkleuren. De Zesde symfonie uit 1947/8 is ook nog een late reactie op W.O. II met citaten uit patriottische liederen. Het motto is echter in de eerste plaats ontleend aan Delacroix’ schilderij Liberté guidant le peuple, hoewel de syncopen uit de finale een uitgesproken Amerikaans karakter hebben. Het larghetto is een oase van rust tussen al die oorlogsmuziek en meteen een mooi hommage aan Satie.
McKlosky’s Ferry, een concert-ouverture uit 1948 vormt een leuke toegift. Beide (goedkope) cd’s doen met hun mooie uitvoeringen de componist volkomen recht. Voor de gedoubleerde Vierde symfonie is daarom ook geen echte voorkeur aan te geven.