Zemlinsky: Lyrische symphonie op. 18; Symphonische Gesänge op. 20. Alessandra Marc (s), Håkan Hagegård (b) c.w. Willard White (bs) met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 443.569-2 (65’09”). 1993
Zemlinsky: Lyrische symphonie op. 18. Deborah Voigt (s), Bryn Terfel (b) met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 449.179-2 (49’09”). 1995
Zemlinsky: Die Seejungfrau; Psalmen nr. 13 op. 24 en 23 op. 14. Ernst Senff kamerkoor en Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 417.450-2, 444.969-2 (54’14”). 1986/7
Net als Mahlers Das Lied von der Erde is Zemlinksky’s Lyrische Symphonie uit 1923 een kruising tussen een cyclus orkestliederen en een symfonie. Het gaat om zeven liefdesgedichten van de Bengaalse dichter Rabindranath Tagore die op muziek zijn gezet en die een typisch Weense uiting zijn van de fascinatie voor onvervuld verlangen, scheiden en de dood. Het werk bepaalt heel duidelijk Zemlinsky’s plaats tussen de klassieke Austro-Duitse traditie en de vernieuwende Tweede Weense School.
Alban Berg, een der sleutelfiguren van deze richting, onderstreepte het belang van het werk door het in zijn aan Zemlinsky opgedragen Lyrische Suite te citeren.
Te midden van Zemlinsky’s andere orkestrale werken behoort het mooie symfonische gedicht Die Seejungfrau naar Andersen (1903) tot de beste. Zemlinsky had de pech dat het werk tijdens hetzelfde programma waarin Schönbergs Pelléas et Mélisande in 1905 werd voorgesteld voor het eerst klonk.
Daardoor werd het zo overschaduwd dat de componist zich er niet meer om bekommerde. Pas in 1984 klonk het daarna opnieuw.