Weinberg: Kamersymfonieën nr. 1 op. 145, 2 op. 147, 3 op.151 en 4 op. 153; Pianokwintet op. 18 (bew). Andrei Pushkarev (slagw), Mate Bekavec (kl), Yulianna Avdeeva (p) met KremerAta Baltica o.l.v. Gidon Kremer c.q. Mirga Gražinyté-Tyla. ECM 481.4604 (2 cd’s, 2u. 39’13”). 2015
De vier Kamersymfonieën die Mieczyslaw Weinberg tussen 1986 en 1992 schreef, zijn stevige werken en ontstonden tijdens het laatst tiental jaren van zijn leven. Gidon Kremer beschouwt ze als ‘hoogstpersoonlijke reflecties over dien leven en dat van zijn generatie, al een dramatisch dagboek van een van de meest dramatische perioden uit de tweede helft van de vorige eeuw’.
De eerste Kamersymfonie is een bewerking van het vijftig jaar eerder geschreven tweede strijkkwartet. Het werk heeft een neoklassieke inslag en herinnert soms even aan Bartóks Divertimento, maar ook wel aan Shostakovitch. De beide middendelen worden hier heel nadenkelijk uitgevoerd de hoekdelen klinken met hun veerkrachtige ritmiek elegant.
In de Kamersymfonie nr. 2 horen we ook pauken. Het is een allerminst opwekkend stuk. Het is tamelijk dissonant en laat bij de luisteraar een gevoel van hopeloosheid, treurnis en leegte achter.
Nummer drie begint geestvervoerend met een etherisch lento, dat wordt gevolgd door een pulserend allegro molto, een ernstig en nostalgisch adagio en eindigt met een overpeinzend andantino.
De vierde Kamersymfonie is verrijkt met een klarinet. Met een uitvoeringsduur van zesendertig minuten is het de langste van het viertal en tevens Weinbergs op een na laatste compositie.
De stemming wisselt tussen nostalgieke lyriek, onverhoedse nachtmuziek tot een zeer meditatief adagio dat tenslotte via een voorbereidend andantino uitmondt in een teer, aan Kletzmer herinnerend laatste deel. Daarin klinkt vertwijfeling door, maar het werk eindigt zacht ‘adagissimo’.
We krijgen ook nog een bewerking te horen van het Pianokwartet, dat in 1944 werd geschreven, kort nadat Weinberg zich in Moskou had gevestigd. Hier klinkt het in een zetting voor piano, strijkers en slagwerk. Waarschijnlijk als teken van die turbulente tijd klinkt het werk nerveus en geëmotioneerd met een bedrukkend largo als hoogtepunt. Van het origineel bestaat nog een opname van de componist zelf met het Borodin kwartet (Melodiya MEL 10.01998).
Het gaat hier bij ECM om zaalopnamen uit Wenen (Musikverein, kamersymfonieën) en een studio-opname uit Riga (pianokwintet).
Van de Kamersymfonieën verschenen wel wat andere opnamen. Nr. 1 en 4 van Rachlevsky (Claves 50-981), nr. 3 en 4 van Svetlund (Chandos CHSA 5146), maar deze nieuwe zijn gewoon beter. Overigens is het aardighier de thans met het Birminghamm symfonie orkest beroemd wordende dirigente Mirga Gražinyté-Tyla voor het eerst tegen te komen.