Weinberg: Sonate voor soloviool nr. 3 op. 126; Strijktrio op. 48; Vioolsonatine op. 46; Concertino voor strijkorkest op. 42; Symfonie nr. 10 in a op. 98. Gidon Kremer (v), Danill Grishin (va), Giedré Dirvanauskaité (vc), Daniil Trifonov (p), Daniellis Runinas (cb) en KremerATA Baltica. ECM 481.066-9 (2 cd’s, 1u. 40’45”). 2012/3
Het is steeds goed te beseffen dat Miecyszlav Weinberg een groot oeuvre op zijn naam heeft met zeven opera’s, tweeëntwintig symfonieën, tien concerten en zeventien strijkkwartetten en dat niet elke werk daaruit van groot belang is.
Van deze dubbel cd bevat de eerste schijf in het Duitse Neuhardenberg opgenomen kamermuziek en de tweede ‘live’ tijdens het Oostenrijkse Lockenhaus Festival gemaakte opnamen met strijkorkest.
Nietemin geeft de door Kremer hier bijeengebrachte werken een aardig beeld van wat de componist zoal voortbracht. In deze verzameling bevindt zich één waarlijk meesterwerk, de Solovioolsonate uit 1947 die zich kan meten met Bartóks dito. Het werk wordt meesterlijk uitgevoerd door Kremer, heel toegewijd en doorleefd.
Opvallend is hert contrast tussen beide werken voor strijkorkest. Het Concertino uit 1948 is overheersend lyrisch, terwijl Symfonie nr. 10 uit 1968 veel avontuurlijker en pakkender is met zijn twaalftoonsreeksen en contrasterende akkoordstructuur.
Het Strijktrio, de Vioolsonatine en het Concertino dateren alle uit de late jaren 1940 en staan duidelijk onder invloed van Shostakovitch; in de Symfonie nr. 10 uit 1968 had de componist zich daar niet geheel van bevrijd.
Over de muzikale interpretaties binnen dit programma hoeft niemand zich zorgen te maken, want die zijn alle keurig voor elkaar.