CD Recensies

WEILL: DREIGROSCHENOPER, DIE

Weill: Die Dreigroschenoper. Lotte Lenya, Wolfgang Neuss, Willy Trenk-Trebitsch, Trude Hesterberg, Erich Schellow, Johanna von Kóczián e.a. met het Günther Arndt koor en het orkest van Radio Vrij Berlijn o.l.v. Wilhelm Brückner-Rüggeberg. Sony MK 42637 (68’13”). 1958

 

Binnen een paar maanden na de Berlijnse première vochten elders in Europa de theaters om Die Dreigroschenoper te mogen opvoeren. Het heet dat in januari 1933 al tienduizend opvoeringen hadden plaatsgevonden en songs als ‘Mackie Messer’, de ‘Ballade von der sexuellen Hörigkeit’ en ‘Seeräuberjenny’ waren hits geworden.

The Beggar’s Opera uit 1728 was een bijtende muzikale satire waarin de realiteiten van Londens verwaarloosde, verslonsde kanten werden afgezet tegen de pompeuze conventies van de opera seria.

Op dezelfde manier trachtten Brecht en Hauptmann in het libretto van Die Dreigroschenoper de tot zelfbedrog leidende aardigheden van de Duitse bourgeoisie te ondermijnen. En de muziek die Weill hierbij schreef mikte op de “volkomen vernietiging van het traditionele muziekdrama concept”.

Daarom werd het libretto in een vers-song vorm gegoten met pauzes voor gesproken dialoog en de nodige handeling.

De librettisten, de componist en de allereerste bezetting rekenden op een flop, maar tegen alle verwachtingen in werd het werk een daverend succes. Het is en blijft een ruig werk dat helaas ook vaak onvoldoende recht wordt gedaan door het louter als farce wordt beschouwd waarin de bourgeoisie als even crimineel en diefachtig wordt voorgesteld als de onderklasse.

Brecht plaatste de handeling in Soho, maar de bedoeling was evenzeer dat alles zich net zo in het keurige Weimar kon afspelen. Weill’s geniepige melodieën waren geschreven voor zangers uit de cabaretwereld, de muziekkomedie en de operette en als die op het materiaal worden losgelaten komt het niet op gladde schoonheid aan, maar komt het subversieve karakter beter naar voren. 

De Sony opname uit 1958 benadert het dichtst hoe het werk bij introductie moet hebben geklonken. Weliswaar is de stem van Lotte Lenya sinds de jaren dertig niet frisser op geworden, ze toont nog wel het juiste karakter als Jenny. De rest van de bezetting voldoet goed en Brückner-Rüggeberg leidt de vertolking met volle gekruide heftigheid.

Wie een modernere, wat rustiger uitgevoerde interpretatie liever is, kan terecht bij Henz Karl Gruber en een team met Nina Hagen, Max Raabe, Sona MacDonald, Hannes Hellmann, Winnie Böwe en het Ensemble Modern (RCA 74321-66133-2 (2 cd’s, 1u.22’05”) of bij John Mauceri met René Kollo, Helga Dernesch, Ute Lemper, Wolfgang Reichmann en RIAS Sinfonietta (Decca 430.075-2).