Weinberg: Kamersymfonieën nr. 1 op. 145, 3 op. 151 en 4 op. 153. Kremlin kamerorkest o.l.v. Misha Rachlevsky. Claves 50-9811 (69’03”). 1997
Weinberg: Symfonie voor strijkorkest nr. 2 op. 30; Kamersymfonie nr. 2 op. 147. Umeå Symfonie orkest o.l.v. Thord Svedlund. Olympia OCD 652 (56’56”). 1998
De vier Kamersymfonieën die Weinberg op latere leeftijd tussen 1986 en 1992 schreef, onderscheiden zich niet zo erg van zijn andere symfonieën. Nadat hij nr. 19 had bereikt, dacht hij wat naïef dat de nummering uit de hand zou lopen en besloot tot deze naamsverandering om als het ware een nieuw begin te maken. Het manuscript van nr. 20 dat in het cd boekje is afgebeeld, laat zien hoe diverse titels zijn doorgestreept.
Nr.1 is voor strijkorkest en ligt aangenaam dicht bij Prokofievs eersteling. In nr. 2 wordt slagwerk toegevoegd en in nr. 4 een klarinet. Wat hier ontstond is een merkwaardig werk, ondanks de kleurige solobijdragen geen echt klarinetconcert, maar ook geen echte symfonie. Merkwaardig is dat de cello een grote cadens te verwerken krijgt.
Ook nr. 3 is wat wonderlijk met een emotioneel elegisch eerste deel, een heftig Shostakovitch-achtig scherzo en een derde deel in de vorm van recitatief en aria. Een luchtige finale besluit het werk. Soms vliegt de creativiteit van Weinberg hier alle kanten uit, maar boeiend is het zeker.
De meeste herinneringen aan Prokofiev en Shostakovitch worden weggevaagd door Weinbergs inzet van verbeelding. Het is muziek die in deze mooie opnamen aanzet tot een lonend herhaald beluisteren.