Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 1 in Es op. 10 en 2 in fis op. 19. Chloé Hanslip met deFilharmonie o.l.v. Martyn Brabbins. Hyperion CDA 67878 (75’07”). 201
Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 1 in Es op. 10 en 4 in d op. 31. Misha Keylin met het Janáček filharmonisch orkest o.l.v. Dennis Burkh c.q. het Gelders orkest o.l.v. Takuo Yuasa. Naxos 8.554506 (70’03”). 1999
Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 2 in fis op. 19 en 3 in A op. 25. Misha Keylin met het Janáček filharmonisch orkest o.l.v. Dennis Burkh. Naxos 8.554114 (57’22”). 1995
Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 5 in a op. 37 Grétry, 6 in G op. 47 en 7 in a op. 49. Misha Keylin met het Slowaaks Omroeporkest o.l.v. Andrew Morella c.q. het Gelders orkest o.l.v. Takuo Yuasa. Naxos 8.557016 (64’56”). 2002
Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 1 in Es op. 10, 2 in fis op. 19, 3 in A op. 25, 4 in d op. 31, 5 in a op. 37 Grétry, 6 in G op. 47 en 7 in a op. 49. Resp. Vineta Sareika, Hrachya Avanesyan, Nikita Borisoglebsky, Lorenzo Gatto, Yossif Ivanov, Jolente de Maeyer en Harriet Langley met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Patrick Davin. Fuga Libera FUG 575 (3 cd’s, 3u. 09’31”). 2010
Vieuxtemps: Vioolconcerten nr. 4 in d op. 31 en 5 in a op. 37 Grétry; Fantasia appassionata op. 35. Viviane Hagner met deFilharmonie o.l.v. Martyn Brabbins. Hyperion CDA 67798 (66’40”). 2009
Net zoals de Nederlanders een gouden eeuw van de schilderkunst hadden, beschikte België over een lange lijn van grote violisten, beginnend met Charles Auguste de Bériot (1802-1870) via Eugène Ysaÿe (1858-1931) tot midden twintigste eeuw, eindigend met Arthur Grumiaux (1921-1986).
De tweede in deze illustere lijn was Henri Vieuxtemps (1820-1881). Hij had in Parijs les gehad van Bériot en ging net als zijn leermeester onder meer vioolconcerten schrijven. De werken van Vieuxtemps hebben redelijk de tand des tijds doorstaan en dat geldt dan met name voor het vierde en vijfde concert. Niet zo verrassend misschien wanneer we bedenken dat hij samen met Antonin Rejcha de compositekunst grondig had bestudeerd. Ook hielp natuurlijk dat grote beroemdheden als Ysaÿe (leerling van Vieuxtemps), Kreisler, Heifetz, Menuhin Zukerman, Mintz en Perlman zich over de nrs. 4 en 5 ontfermden.
Net als bij Beethovens en Chopins eerste en tweede pianoconcert ontstonden het eerste en tweede vioolconcert van Viextemps in omgekeerde volgorde in rrsp. 1840 en 1836.
Maar het is wel eens goed om het hele zevental de revue te laten passeren. Het was de Belgische eer te na om voor een complete reeks te zorgen. Daarvoor werd in Luik gezorgd met het niet misse filharmonisch orkest en aardig bedacht een zevental wisselende solisten. Geen beroemdheden, maar wel behoorlijk toegerust. Het gaat om zeven jonge virtuozen die alle prijzen wonnen bij internationale concoursen en die zijn gecoached door Augustin Dumay in de Chapelle royale van het Koningin Elisabeth concours.
De moeilijkste taak valt Vineta Sareika ten deel want meteen in het eerste concert uit 1840 krijgt zij met een zware, op het punt van virtuositeit uitersten van technische beheersing vergende opgave te maken. In het 22’47’ minuten durende eerste deel neemt ze haast spelenderwijs alle barricaden en overtreft ze Paul Rosenthal (Biddulph LAW 011) en evenaart ze minstens Chloé Hanslip en Misha Keylin. Het complete werk houdt haar zowat veertig minuten bezig.
Maar ook Hrachya Avanesyan in concert nr. 2 en Nikita Boriso-Glebsky in nr. 3 komen tot minstens zo’n goed resultaat als Misha Keylin en feitelijk geldt datzelfde voor de nrs. 4 en 5 met Lorenzo Gatto en Yossif Ivanov.
De concerten nr. 6 en 7 maken een iets minder geïnspireerde indruk en dat maakt het moeilijk voor Jolente de Maeyer in nr. 6. Toch imponeert ook zij. Harriet Langley had echter wat meer kunnen maken van nr. 7, zeker van de tarantella/habanera finale.
Het zevental maakt daar een feest voor het violistisch bel canto à la Donizetti en Bellini, de panache à la Paganini en de romantiek van. Ook waardering voor de toelichtingen in het Frans, Nederlands en Engels.
Het voordeel van de Naxos serie is dat de werken goedkoper en over drie afzonderlijk verkrijgbare schijfjes zijn verdeeld. Misha Keylin toont zich met zijn Stradivarius eveneens een ideale vertolker, met een zoete toon uitblinkend in het adagio religioso van het eerste concert en gul klinkend in het tweede klinkt hij zeker niet minder superieur, in nr. 3 toont hij meer zin voor drama en in nr. 4 valt hij positief op met zijn luchtig gespeelde finale, waarin hij weet te charmeren. Zo gaat het verder op hoog niveau in de overige concerten.
Zijn diverse begeleidende orkest zijn heel goed tot redelijk, waarbij helaas de Nederlandse inbreng het minst imponeert.
Wie van Chloé Hanslip iets groots verwachtte, zal helaas enigszins worden teleurgesteld. Ze is te koket en zorgt te weinig voor vaart en spanning. Een dergelijk verwijt treft ook Brabbins en de opnamemensen die hier niet in topvorm waren.
De beide populairste werken, nr. 4 en 5, zijn logisch gecombineerd in de opname van Viviane Hagner en aangevuld met de Fantasia appassionata uit 1860, een vlot, verbeeldingsvol stuk met een lichte toets, een verdroomd adagio en een felle tarantella tot besluit. In tegenstelling tot in de tijd van Heifetz (met nr. 4 en 5 op Naxos 8.110943) klinkt Hagner niet alleen beter dan die oude opnamen uit 1935 c.q. 1947, maar krijgt ze ook de volledige begeleiding: bij Heifetz was vooral in de orkestinleiding flink gecoupeerd.
Hagner is wat subtieler, warmhartiger dan Keylin, maar wat minder opgelegd virtuoos in haar benadering, ze staat in haar opvatting dichter bij Gatto en Ivanov.
Ga als het om de volledige reeks gaat liefst in de eerste plaats naar Luik, in de tweede naar Keylin en als alleen nr. 4 en 5 van belang zijn naar Hagner.