Verdi: Falstaff. Michele Pertusi, (Falstaff) Carlos Alvarez (Ford), Ana Ibarra (Alice Ford), Marina Domashenko (Meg Page), Jane Henschel (Mrs. Quickly), Marie José Moreno (Nannetta), Bülent Bezdüz (Fenton), Alasdair Elliott (Dr. Cajus), Peter Hoare (Bardolfo) en Darren Jeffrey (Piatola) met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Colin Davis. LSO Live 0528 (2 cd’s, 118’39”). 2004
Natuurlijk is de hoofdrol in dit werk belangrijk, natuurlijk vergt die alle aandacht, maar zoveel prioriteit als hij hier van de in sommige kringen charismatische Terfel krijgt is wat overdreven. Alsof een driedimensionale dikzak al niet genoeg is, maakt hij er zowat een vierdimensionale van. Dat doet hij op zichzelf op heel vitale en dus pakkende manier. Maar het is bij herhaling een te dominante invulling van die rol als grappige, goedmoedige versierder. Het is een kwestie van opvatting en voor iedereen die aarzelt: the proof of the pudding is in the eating.
Ook de Ford van Hampson blijft wat bij de verwachtingen achter. Bij de veel beter bezette vrouwenrollen zijn het vooral Diadkova (pikante Quickly), Pieczonka (fraaie Alice) en Röschmann (bekoorlijke Nanetta) die zich met roem overladen. Een andere opvallend positieve indruk maakt Shtoda als Fenton. Ook aan orkestkant is alles zoals men hoopt dat het idealiter moet wezen. Abbado ontlokt zijn ensemble alles wat maar wenselijk is aan esprit, humor, energie, verfijning. Maar het is dus deels verspilde moeite.
Gardiner maakt in zijn vertolking met wat voor een soort authentieke orkestklank kan doorgaan menig detail van Verdi’s partituur hoorbaar, maar hij lijkt hier wel haast in de leer te zijn geweest bij draufgänger Solti die niettemin tot een bevredigender eindresultaat komt omdat hij overtuigender en beter opgenomen is. De zangersbezetting is bovendien nogal wisselend met een wat ondergekarakteriseerde Falstaff van Lafont, een innemende, maar qua karakter wat vaag blijvende Alice van Martinpelto, dan weer een uitstekende Quickly van Mingardo en een redelijk, maar niet markant stel jonge gelieven van Evans en Palombia. Bij de kleinere rollen valt Egerton nog heel positief op als Bardolfo. Maar het geheel is niet bijzonder genoeg voor blijvende aandacht.
Voor een ‘live’ cd opname is het waarschijnlijk van voordeel als gebruik wordt gemaakt van een concertante opvoering. Dat vereenvoudigt het werk van de opnamemensen aanzienlijk en kan tot een veel betere klankbalans en minder stoorgeluiden leiden. Zo’n uitvoering vond in mei 2004 in de mooie Londense Barbican Hall plaats en Colin Davis, die Verdi’s laatste, op Shakespeare’s Merry wives of Windsor gebaseerde vrolijke opera ruim tien jaar daarvoor al eens in München had opgenomen (RCA 09026-60705-2). Bijgeluiden zijn er wel: wat applaus en gelach, maar dat zijn vooral tekenen dat het publiek genoot.
Voor de zangers kan het gebrek aan theatersfeer een handicap zijn die tot een wat nuchterder aanpak zou kunnen voeren. Maar het team dat hier aan het werk is, heeft daar hoorbaar geen last van, zo geëngageerd gaat het te werk. Pertusi is een mooi complete titelheld, zonder de overdrijvingen van Terfel, hooguit wat minder expressief dan Gobbi vroeger. Naast hem overtuigen Jane Henschel als Mistress Quickly met haar op haar tanden, de charmante Marina Domashenko als Meg Page en het innemende jonge liefdespaar van Marie José Moreno als Nanetta en Bülent Bezdüz als Fenton. Een wat zwakkere stee vormt hooguit het echtpaar Ford van Carlos Alvarez en Ana Ibarra.
Het in de opera minder ervaren Londense orkest is hier van voordeel en brengt het orkestaandeel met een bijna Haydnesk lichte toets. Wat zo tot stand kwam, is een mousserende uitvoering die best het aanhoren waard is, al moet hij het opnemen tegen op sommige punten nog grootser verklankingen als die van Giulini (DG 410.503-2), Karajan (EMI 567.083-2) en Solti (Decca 417.168-2).