Vaughan Williams: Symfonie nr. 1 Sea symphony. Felicity Lott (s), Jonathan Summers (b), Londens filharmonisch koor- en orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 749.911-2 (71’06”). 1989
Vaughan Williams: Symfonie nr. 2 A London symphony; Fantasia on a theme by Thomas Tallis. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 749.394-2 (65’49”). 1986
Vaughan Williams: Symfonieën nr. 3 Pastoral en 4 in f. Amanda Roocroft (s) met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 556.564-2 (71’57”). 1996
Vaughan Williams: Symfonie nr. 5 in D; Norfolk rhapsody nr. 1 in e; The lark asscending. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 555.487-2 (68’15”). 1994
Vaughan Williams: Symfonie nr. 6 in e; In the Fen country; On Wenlock Edge. Ian Bostridge (t) met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 556.762-2 (68’34”). 1997
Vaughan Williams: Symfonie nr. 7 Sinfonia antarctica. Sheila Armstrong (s) met het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Bernard Haitink. EMI 747.516-2 (41’35”). 1986
Vaughan Williams: Symfonieën nr. 8 in d en 9 in e. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 557.086-2 (68’20”). 2000
Vaughan Williams: Orkestwerken. Alle bovengenoemde opnamen zijn ook samen verschenen op EMI 586.026-2 (7 cd’s 6u. 33’13”). 1986-2000
Ongetwijfeld vormen de negen symfonieën van Vaughan Williams (die in een periode van vijftig jaar ontstonden) de beste cyclus werken in deze vorm uit Groot-Brittannië. Dat is vrij ironisch want als jonge componist wilde V.W. geen enkele symfonie schrijven. Alle negen laten een duidelijke persoonlijke stem horen, hoewel het eerste tweetal – de Sea symphony met koor en de exuberante Londense symfonie een kleine maar wel hoorbare dank zijn verschuldigd.
Al deze werken zijn de moeite waard, maar wie een keus moet doen, kan zich het beste bepalen tot nr. 3 en 5 want dat zijn echt meesterwerken. In nr. 3, de Pastoral uit 1921 hebben we te maken met vier langzame delen en volksliedachtige melodieën met een onduidelijke volkslied achtergrond. Het Engelse platteland wordt gesuggereerd, maar er is ook sprake van een late reactie op W.O. I.
De symfonie nr. 5 werd 1938 terwijl hij met de opera The pilgrim’s progress bezig was. Materiaal uit dat werk is in de symfonie terug te vinden. Het werk was in 1943 klaar, maar werd in 1951 nog eens herzien. Die lange ontstaanstijd leidde tot een prachtig werk, een der beste composities van V.W.
De reputatie die de componist gaandeweg verwierf berustte op de opvatting dat hij slechts kon bogen op een beperkt bereik aan invallen die vaak waren gebaseerd op door volksmuziek geïnspireerde modale melodieën (wat collega componist Elizabeth Lutyens ‘koeieflats muziek’ noemde). De basis voor dit soort rustieke muziek was al gelegd in de opera Hugh the drover (1924) en een aantal orkestrale miniaturen waarin een geïdealiseerd Engeland als een ware hof van Eden wordt gepresenteerd.
De componist had eerder een visionaire en fantasievolle dan een realistische kijk op het platteland als een veilige haven tegen de opkomende industrie die dit trachtte te vernietigen.
Die visie wordt vooral goed uitgedragen door het rapsodische The lark ascending (1914/1920) voor viool en orkest en wat minder dichterlijk door Five variants of ‘Dives and Lazarus’ (1939), dat is gebaseerd op een volksliedje dat grote indruk op de componist had gemaakt.
De belangstelling voor vroegere Engelse muziek maakte ook deel uit van pogingen om muziek van vroeger te laten herleven. Daarbij hadden oude hymnes vooral zijn aandacht en hierdoor behoort ook de Fantasia on a theme by Thomas Tallis voor dubbel strijkorkest tot een van zijn meesterwerken. Populair is eveneens de Fantasia on Greensleeves voor fluit, harp en strijkorkest uit 1934.
Vaughan Williams heeft het van meet af aan getroffen met dirigenten die zich voor zijn werken inzetten. Tijdens zijn leven ontfermden Boult en Barbirolli zich over zijn complete symfonieën en andere orkestwerken, later volgden Previn en Slatkin. Maar net als zoveel continentale dirigenten die veelvuldig in Engeland werkten, te beginnen met Karajan in de jaren vijftig, ontkwam ook Haitink niet aan dit repertoire. Het is opvallend dat hij het meteen zo grondig aanpakte en het over een lange periode verspreid zo volledig opnam.
Wat nu als resultaat te beluisteren valt, klinkt heel consistent, ook omdat de dirigent niet terugdeinst voor de wat duisterder en agressieve momenten in deze dominerend vriendelijke muziek. Daarbij valt te denken aan de symfonieën nr. 4 en 6 die een heftigheid bezitten die wat onverwachts komt van deze ‘pastorale’ componist.
De symfonieën zijn – soms met aanvullingen – afzonderlijk verkrijgbaar, maar ook handig als geheel.