Vierne: Orgelsymfonieën nr. 1 in d op. 14,2 in e op. 20, 3 in fis op. 28, 4 in g op. 32, 5 in a op. 47 en 6 in b op. 32. Ben van Oosten. MDG 316.0732-2 (4 cd’s, 3u. 49’37”). 1995
Louis Vierne (1870-1937) was veertig jaar lang organist van de Notre Dame in Parijs. Vanaf zijn geboorte had hij te maken met blindheid, die slechts deels werd verholpen. Zijn leven was ook verder vol dramatiek en hij stierf tijdens een recital met zijn leerling Maurice Duruflé naast zich.
De complexe persoonlijkheid van de componist komt goed tot uiting in zijn zes tussen 1899 en 1930 geschreven orgelsymfonieën die alle in stijgende mineurtoonladders zijn geschreven. Hun orkestrale karakter is vooral te danken aan wat symfonische thema’s. In de symfonieën nr. 5 en 6 uit 1924 en 1930 blijkt iets van een doorbraak uit de conventionele tonaliteit.
De meeste organisten die deze wat duistere, maar schitterende werken opnemen, kiezen voor het Cavaillé-Coll orgel uit de St. Ouen in Rouan. Daar namelijk bevindt zich het laatste meesterwerk van de vernieuwende orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll dat in 1890 door de leermeester van Vierne, Charles-Marie Widor werd ingewijd.
Voor zijn complete opname van het zestal betrok Ben van Oosten echter ook andere Cavaillé-Coll instrumenten in het project zoals in de Saint-François-de-Sales in Lyon en de Saint-Sernin basiliek in Toulouse.
Zijn vertolkingen kunnen nauwelijks te hoog worden aangeslagen; hij heeft een gevoelig stel oren voor klank, welluidendheid en detail (luister naar de groteske manier waarop hij het scherzo uit nr. 6 speelt) en elke vertolking bezit weer het karakter van spontaan muziek maken terwijl de opname nauwelijks beter kan.