Traetta: Antigona. Maria Bayo (s., Antigona), Carlo Vincenzo Allemano (t., Creonte), Laura Polverelli (ms, Emone), Anna Maria Panzarella (ms., Ismene), Gilles Ragon (t., Adrasto) met het Accentus kamerkoor en Les Talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Decca l’Oiseau Lyre 460.204-2 (2 cd’s, 2u. 39’17”). 1997
De verschijning van de eerste – gelukkig meteen heel mooie - opname van Antigona van Tommaso Traetta (1727-1779) is van ongeveer even groot belang als die van Reinhard Keisers Croesus (Jabobs, Harmonia Mundi HMC 90.1714/6). We maken ook hier namelijk kennis met een onbekende componist die een interessante, eigen stem had in de achttiende eeuwse opera.
Traetta behoorde tot de Napolitaanse operachool en was opgegroeid met de gedachte dat een dramatische ontwikkeling in de opera ondergeschikt was aan demonstraties van virtuoze zangkunst en verfijnde melodiek. Maar geleidelijk ontwiikelde hij net als Gluck een soort een soort opera hervorming, maar ging daarin minder ver. Hij bracht namelijk twee operavormen samen en bracht elementen uit Rameau’s tragédies lyriques, met name het aandeel van het koor, in de traditie van de Italiaanse opera seria.
Via bezigheden in Parma en Londen belandde hij als opvolger van Galuppi aan het hof van Catharina de Grote in St. Petersburg, waar deze over Sophocles drama van het disfunctionele kroost van Oedipus en Jocasta gebaseerde opera in 1772 voor het eerst werd opgevoerd. Even ter vergelijking: in datzelfde jaar ging Mozarts Lucio Silla in Milaan in première. In de hoger staande tragedia per musica Antigona is die nieuwe stijl te horen omdat de formele opvolging van recitatieven en aria’s is doorbroken door ensemblenummers en koren, zodat de muziek de dramatische ontwikkeling dient in plaats van omgekeerd.
Het werk eist veel van de uitvoerenden en blijkt gemiddeld erg inventief te zijn. Het stempelt Traetta tot een belangrijke schakel tussen Händel en Mozart. Hij had geluk met het goede libretto van Marco Coltellini die ook de tekst voor Mozarts La finta semplice had geleverd in 1766 en voor Haydns L’infedeltà delusa in 1773.
Christophe Rousset doet er met zijn team alles aan om dit onbekende werk dynamisch en sfeervol betekenis te geven. Maria Bayo is een vloeiend zingende tragische Antigone die de lastige coloraturen met veel aplomb laat horen. Ze had hooguit iets meer pijn en smart mogen tonen, maar voldoet verder aardig goed aan de eisen die aan een soprano drammatico di agilità worden gesteld. Wat zou Bartoli van deze rol hebben gemaakt? Ook heel indrukwekkend is de tenor Carlo Vicenza Allemano als de tirannieke koning Creonte ageert heel resoluut vol gravitas en de warme, wat doorrookte mezzo van Anna Maria Panzarella past precies bij Ismene, de zus van Antigone.
Ook Laura Poverelli is als Emone, de zoon van Creonte en Antgone’s voorbestemde echtgenoot die belooft dat het allemaal in orde komt, heel geloofwaardig. En Gilles Ragon (Adrasto) klinkt als een redelijke burger, vertrouweling van Creonte.
Het einde van de opera is verrassend en zal de Russische keizerin voldoening hebben gegeven want Creonte vergeeft de begrijpelijke misdaad van Antigone en toont zich zo tenslotte een verlichte vorst die de rede boven strenge wetten stelt.