CD Recensies

TCHAIKOVSKY, B.: CONCERTEN, ORKESTWERKEN, KAMERMUZIEK, SOLOSTUKKEN

Tchaikovsky, B.: Sinfonietta voor strijkorkest (1953), Kamersymfonie (1967); Études voor orgel en strijkorkest nr.1-6 (1976); Prélude ‘De klokken’. Ludmila Golub (org) met het Musica viva kamerorkest o.l.v. Alexander Rudin. Hyperion CDA 67413 (69’49”). 2004

 

Tchaikovsky, B.: Symfonie nr. 3 ‘Sebastopol’; Muziek voor orkest (1987); De wind van Siberië. Tchaikovsky Omroeporkest Moskou o.l.v. Vladimir Fedoseyev. Chandos CHAN 10299 (73’12”). 2004

 

Tchaikovsky, B.: Pianoconcert (1971); Klarinetconcert (1957); 5 Tekens van de dierenriem. Olga Solovieva (p), Anton Pricshepa (kl), Jana Ivanilova (s), Irina Goncharova (klav) met het Russische Muziekacademie kamerorkest o.l.v. Timur Mynbaev. Naxos 8.557727 (70’06”). 2005 

 

Tchaikovsky, B.: Cellosonates nr. 1 in C op. 21, 2 in g op. 63 en in e (opgedragen aan Weinberg). Alia Vasilieva en Moisel Vainberg. Russian Revelation RD CD 11026 (60’44”). 1978

Tchaikovsky, B.: Sonate voor 2 piano’s; Pianostukken nr. 1-5 1935; Préludes nr. 1-5 1936’; Préludes nr. 1-3 1945; Pianostukken nr. 1-5 1938; Pianostukken nr. 1-3 1945 3 Études; Mars; Vioolsonate. Marina Dichenko (v), Dmitry Korostelyov (0), Olga Solovieva (p). Grand Piano GP 716 (64’09”). 2008/2014 

 

Dankzij dit vijftal cd’s is het mogelijk om Boris (geen famile van) Tchaikovsky (1925-1996) nader te leren kennen als een best belangrijke en interessante componist met een zeer persoonlijke stem; soms kijkt hij daarbij even terug naar zijn leermeesters Myaskovsky, Shebalin en Shostakovitch, maar hij weet hun invloed op afstand te houden. Vooral is zijn muziek bondig, kernachtig, liever kiezend voor understatement dan voor bombast. Bovendien was hij een heel begaafd orkestrator. Volgens zijn collega Andrei Golivin kristalliseerde zijn stijl verder gedurende zijn vijftien laatste levensjaren. 

De Sinfonietta (1953) is een uitgesproken werk in neoklassieke stijl. In de zes Études voor strijkers en orgel (1976) is het orgelaandeel erg bescheiden en discreet, maar best mooi en  ietwat intrigerend. Het voorspel De klokken uit 1996 bleef onvoltooid achter en werd door Pyotr Klimov georkestreerd. Het is een raadselachtig stuk waarvan we niet weten of het op zichzelf staat of deel van een groter geheel moest gaan uitmaken. De verklankingen van Rudin zijn zorgvuldig voorbereid en klinken fraai.

Van de drie soloconcerten is het klarinetconcert (1957) het oudste en kortste, dus eerder een concertino met begeleiding door strijkers, drie trompetten en slagwerk. Des te uitvoeriger en rijper is het vijfdelige pianoconcert (1971), Het blijkt een caleidoscopisch, erg contrastrijk werk te zijn. Het eerste deel heeft een uitgesproken ritmische inslag, het tweede deel biedt een zangerig rustpunt met een belangrijk aandeel van de contrabras; deel drie is een overwegend sardonisch scherzo, het vierde heeft met zijn hoornsignalen iets van een jachtpartij en het vijfde deel werpt een blik terug op het eerste.

Aan de Tekens van de Zodiac, een cantate voor sopraan, klavecimbel en strijkorkest (1974) zijn sfeervol gedichten van Tyutchev, Blok, Tsvetaeva en Zabolotsky op muziek gezet. Daaruit ontstond kortweg een imposant meesterwerk wat door een uitstekende interpretatie wordt onderstreept.

De Sebastopol symfonie (1980) is een heel substantieel eendelig werk. De bekende stad aan de Zwarte zee heeft een kleurrijk, deels tragisch verleden met herinneringen aan de Krim oorlog in 1855, daarna de Duitse bezetting in 1942, toen de overdracht aan de Oekraïne tot kort geleden de inlijving bij Rusland. Geen wonder dat de symfonie begint met een soort ‘zee muziek’ en vervolgens met een aardige afwisseling goed georkestreerde lyrische, dramatische, zonnige en duisterder passages laat horen. Erg zwaar klinkt het lichtelijk neoklassieke werk niet.

In menig ander orkestwerk is een soort suitevorm te herkennen. In de Kamersymfonie (1967) bijvoorbeeld, een verrassend werk met onverwachte, mooie instrumentale passages. Ook de Sinfonietta bestaat uit korte, nogal onsamenhangende gedeeltes en in zijn op een na laatste orkestwerk, de Muziek voor orkest (1987) is de variatietechniek toegepast in een suite van zeven onderling verbonden delen.

Het symfonisch gedicht De wind van Siberië (1984) is opgedragen aan dirigent Fedoseyev. Het is geen echt programmatisch stuk, maar de orkestkleuren zijn aan de koude kant met gebruikmaking van paren fluiten, altfluiten, klarinetten, altklarinetten, vier trompetten en vier trombones plus een grote bezetting van de slagwerkkeuken.

Fedosseyev zorgt met zijn goede orkest dat deze werken behoorlijk recht wordt gedaan. Alleen bij de hoge blazers en de hoorns treden soms oneffenheden op die misschien hadden moeten worden gecorrigeerd.

Naast deze orkestwerken is het prettig om ook  een paar duosonates en solowerken te leren kennen. Mooi en logisch dat de beide cellosonates (1957) en de aan Weinberg opgedragen sonate  (1960) zijn samen genomen door Vasilieva, die zich succesvol met haar pianopartners partners inzet voor een supercorrecte realisatie. Voor de solosuite (1960) meten we terecht bij Sviatolav Rostropovich (EMI 572.021-2).

Tot slot zijn er de duowerken met viool en piano. In chronologie te beginnen met de Étude en het eerste groepje pianostukken uit 1935 van de tienjarige en daarna 45 jaar creativiteit omspannend. De mozaïekvorm die de sonate voor 2 piano’s  (1973) is heel attractief, ook door de expressieve mogelijkheden die van deze combinatie worden afgetast. De vioolsonate (1959) is een prachtig geconstrueerd werk dat doet betreuren dat niet meer van deze werken ontstonden. Het bleef in dit geval ook bij slechts één cellosonate (1957) en we mogen verlangend uitzien naar opnamen van de 6 strijkkwartetten (ontstaan tussen 1954 en 1976), het pianokwintet (1962, op Naxos 8.573207)) en het sextet voor blaaskwintet en harp (1990, op Bohème CDBMR 907084).

Ook de korte pianominiaturen munten uit door de eenvoud van het essentiële en zijn erg goed voor de vleugel geschreven.