Tchaikovsky: Pianoconcert nr. 1 in bes op. 23 CW 53; Prokofiev: Pianoconcert nr. 2 in g op. 16 Kirill Gerstein met het Duits symfonie orkest o.l.v. James Gaffigan. Myrios MYR 016 (65’25”). 2014
Achteraf is moeilijk te begrijpen waarom Nikolai Rubinstein destijds weigerde om de wereldpremière van een van de populairste pianoconcerten, dat van Tchaikovsky, te spelen. Het werk was in 1875 voltooid en gepubliceerd. Het was opgedragen aan Hans von Bülow die er wel in geloofde en hij was het die – ook merkwaardig – in hetzelfde jaar nog de eerste uitvoering van gaf in Boston.
Een aantal uitvoeringen verder herzag de componist de componist de pianopartij enigszins en die versie verscheen in 1879 in druk. De componist dirigeerde deze in 1893 in St. Petersburg tijdens een concert waar hij ook de eerste uitvoering gaf van zijn zesde symfonie. Dat was slechts een paar dagen voor zijn dood.
Weer een jaar later verscheen nogmaals een versie met onduidelijke achtergrond van het concert in druk. Deze maakten het werk voor de pianist briljanter, maar namen iets weg van het muzikale karakter. Het auteurschap daarvan in onduidelijk. Zijn leerling Alexander Siloti wordt wel genoemd.
Op basis van Tchaikovsky’s zelf als dirigent bij dat laatste concert gebruikte partituur is in 2015 een nieuwe Urtext uitgave gepubliceerd door het Tchaikovsky Huis Museum in Klin. De Russisch/Amerikaanse pianist Kirill Gerstein kreeg die vooraf ter beschikking en maakte er als eerste deze opname van. Deze diende tevens ter viering van Tchaikovsky’s honderdvijfenzeventigste verjaardag.
Verder is het een kwestie van: zoek de verschillen. Die zijn niet zo opvallend en niet verrassend. Het werk begint zachter met de arpeggio akkoorden en er zijn subtiele veranderingen in de dynamiek en de orkestratie.
Gerstein speelt het werk met zoveel toewijding, verfijning en kracht dat men gauw ophoudt om zich te verwonderen. Ook de begeleiding heeft wat nieuwe, vloeiende kleuren gekregen.
Dat leidt tot een serieuze, intelligente en virtuoze vertolking die zeer de moeite waard is. Het zijn vooral de lyrische momenten in het andantino semplice en de vrolijke dichterlijke kwaliteiten uit de finale die treffen.
De koppeling met Prokofiev II is niet alledaags. Bij de première in 1913 was het werk beslist geen succes want het publiek reageerde met gesis en het verlaten van de zaal. In 1923 moest de intussen geëmigreerde componist het werk reconstrueren aan de hand van een uittreksel voor twee piano’s dat zijn moeder hem bezorgde. Het concert stelt enorm zware eisen aan de solist. Daar is Gerstein goed tegen opgewassen. Hij is stormachtig in het eerste deel, wervelt door het scherzo en veerkrachtig in het intermezzo. Belangrijk is dat hij steeds het verloop onder controle heeft.
Gelukkig zorgt Gaffigan voor goed aansluitende, vloeiende begeleidingen waarin dramatische en lyrische momenten keurig elk hun aandeel krijgen.
Van deze zeldzame combinatie concerten is dit een ideale opname. Maar van beide werken afzonderlijk bestaan op zichzelf beschouwd nog net wat betere opnamen: Tchaikovsky van Argerich (DG 449.816-2) en Prokofiev van Wang (DG 479.1304).