Tchaikovsky: Doornroosje op. 66. Russisch Staats academisch symfonie orkest Evgeny Svetlanov o.l.v. Vladimir Jurowski. ICA Classics ICAC 5144 (2 cd’s, 2u. 39’05”). 2013
In 1889 kwam het idee voor het ballet De schone slaapster van de gecultiveerde directeur van Ruslands tsaristische theaters, Ivan Vsevolozhki. Hij wilde de handeling laten plaatshebben in het Frankrijk van Lodewijk XIV, de periode waarin de schrijver van het sprookje, Charles Perrault, leefde. Met, indien mogelijk, een passende muzikale stijl.
Tchaikovsky nam de opdracht met plezier aan en leverde een uiterst inventieve balletpartituur. Hij introduceerde barokke elementen in het paleis van koning Florestan en Mozartiaanse gratie in het hof van prins Desire, waar de mode inmiddels honderd jaar verder was.
Er zijn pikante contrasten tussen de pas de deux van de proloog, met de feeën van die zegeningen brengen naar de kribbe van de baby Aurora en de humoristische dansen van de andere sprookjesfiguren, die in de laatste akte Aurora’s huwelijk met prins Desire vieren.
Het is een compositie van de rijpe Tchaikovsky, ontstaan tussen de vijfde en zesde symfonie
Het is echter bovenal in het conflict tussen goed (vertegenwoordigd door de haast bitterzoete muziek van de Seringenfee) en slecht (belichaamd door de boosaardige fee Carabosse) waarin de componist boven zichzelf uitstijgt.
Hij was teleurgesteld door de matte reactie van de tsaar op de overdadige productie in 1890. Gelukkig is er veel ten goede gekeerd en behoort Doornroosje tegenwoordig tot de populaire balletten, waaraan de ingenieuze choreografie van Maris Petipa veel heeft bijgedragen. Op diens opvattingen had Tchaikovsky het werk zorgvuldig afgesteld. Soms schreef deze zelfs voor hoeveel maten muziek hij voor een dans wenste. Verder is de stijl erg symfonisch, wat de componist wel werd verweten in sommige kringen.
Het is juist dat kleurige symfonische karakter dat Jurowski mooi naar voren brengt in een goed samenhangende vertolking. Het gaat om een zaalopname waarin het orkest werkelijk fantastisch mooi speelt. Gek trouwens dat de naam van dat in 1936 gevormde ensemble nog zo sterk aan de Sovjettijd herinnert, alleen is als erenaam die van dirigent Svetlanov toegevoegd.
De aktes 1 en 2 bezitten een romantische inslag, wat daarna volgt klinkt met reden met scherpere contouren en iets droger. Concertmeester Sergey Girchanko levet een paar heel innemende
solobijdragen.
Fijn dat de ruzie om Klein Duimpje ook aanwezig is. Soms werd die weggelaten om het ballet op twee cd’s te kunnen onderbrengen, zoals bij Previn (Warner 7243-585.788-2). Erg goed als de opnamen van Petrenko (Avie AV 2139) en Rozhdestvensky (BBC Legend BBCL 4091-2), deze is haast nog fijner. Het enorme applaus na afloop stoort nu eigenlijk nauwelijks, want het is zo verdiend.