Tchaikovsky: Serenade voor strijkorkest in C op. 48; Shostakovitch: Kamersymfonie in c op. 110a (bew. Barshai van Strijkkwartet nr. 8 in c op. 110 ‘Dresdens’). NOR59 Strijkorkest o.l.v. Thorn Magnus Reymert. Evoe Music 006 (49’19”). 2017
Tchaikovsky componeerde zijn vermoedelijk vrolijkste werk, de Serenade, direct na de Ouverture 1812. Naar eigen zeggen schreef hij die ouverture in opdracht, zonder passie, terwijl de Serenade voor strijkers ‘een liefdevol werkje is een dus, zo hoop ik toch, niet gespeend van echte kwaliteit’.
Men zal direct toegeven: de man had gelijk. De Serenade druist in tegen het beeld dat heel wat mensen van de componist hebben: een door doem en wanhoop bezeten mens. Pas tegen het einde van het derde deel, de ‘Elegie’, horen we wat subtiele melancholie doorbreken.
Het werk begint en eindigt meteen aflopend motief waarbij de luisteraar op het allerlaatste moment moet denken aan het tweede van de Russische volkswijsjes die Tchaikovsky in de levendige finale gebruikt.
Het grootste gedeelte van het eerste deel is door de dans geïnspireerd en is als enkele sonatine opgebouwd langs de lijnen van Mozart en wordt qua melodieusheid slechts overtroffen door wat waarschijnlijk Tchaikovsky’s elegantste ‘wals’ is (gebisseerd tijdens de première in 1881).
Ditmaal reikt het motief omhoog, iets wat terugkeert in het langzame deel.
Een heel andere wereld biedt het veelgeprezen Strijkkwartet nr. 8 van Shostakovitch uit 1960, Zowel in de originele vorm als in de bewerking voor strijkorkest van Rudolf Barshai. Het is muziek die heel direct communiceert en die kan worden gezien als een monument voor de slachtoffers van het fascisme zoals de componist dat na een emotioneel verwarrend bezoek aan Dresden onderging. In die zin heeft het werk met zijn markante bouwstenen ook iets van een cryptogram.
Deze werken kunnen elk voor zich heel verschillend klinken, afhankelijk van het feit of ze door de strijkers van een symfonie orkest wat overdadig en te romantisch worden gespeeld of dat het wordt aangepakt door een kleiner kamerorkest, in wel geval het geluid ranker, lichtvoetiger is. Maar er lijkt ook een derde categorie te zijn: die van het onbekommerde, enthousiaste jeugdorkest. Zoals het Nederlands Jeugd Strijkorkest van Bas Wiegers (Challenge CC 72629) of van Roland Kieft (Fidelio 0809209).
Ook Noorwegen beschikt over een dergelijk Jeugd Strijkorkest van 13-19 jarigen: van het NOR 59 String Institute in Oslo. Het bestaat in dit geval uit telkens 7 eerste en tweede violen, 5 altviolen, 8 celli en 2 contrabassen met ook weer een dominantie van het vrouwelijk geslacht.
Deze jonge Noren laten gedisciplineerd en behoorlijk bekwaam de optimistisch vrolijker kant van Tchaikovsky en de bezonnen, somberder kant van Shostakovitch horen met mooi flexibel spel.