Telemann: Tag des Gerichts, Der TWV. 6/8: Cantate ‘Ino, wohin, wo soll ich hin?’ TWV. 20/41. Roberta Alexander (s), Gertraud Landwehr-Herrmann (s), Cora Canne-Meijer (ms), Kurt Equiluz (t), Max van Egmond (bs), Solisten van de Wiener Sängerknaben, het Monteverdikoor Hamburg en Concentus musicus Wien o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-77621-2 (2 cd’s 2u., 01’11”). 1966, 1988
De tekst van het Singgedicht ‘Der Tag des Gerichts’ over de Dag des oordeels werd door de dichter/filosoof/theoloog Christian Wilhem Alers geschreven en vertoont de invloed van een der beroemdste oude Duitse dichters Friedrich Gottlob Klopstock. Het werk wordt gepresenteerd in vier tableaux met de naam ‘Betrachtungen’, In het eerste ‘Unglaube’, wordt de gedachte aan Het laatste oordeel belachelijk gemaakt, daarna streken ‘Spötter’ en ‘Vernuft’ elkaar tegen en tot slot wordt de werkelijkheid beschreven in ‘Religion’ dat eindigt met een koor der ‘Gläubigen’.
Het gaat om een van Telemanns meesterwerken, geschreven (bijna een opera) in 1762 toen de componist net 82 was geworden, slecht zag maar nog heel energiek was. Opvallend is ook de orkestratie die natuurverschijnselen als storm en onweer laat doorklinken.
Het werk begin met een Franse Ouverture en opmerkelijk zijn de drie aria’s van de Gezegenden in het laatste deel; deze worden begeleid door viola da gamba.
Harnoncourt koos voor een uitvoering met één stem per partij. Hem staat een stel voortreffelijke zangers die zeker zijn van hun zaak ter beschikking. Zeker de dames zijn voortreffelijk, de mannen heel goed en de Sängerknaben heel draaglijk.
De dramatische cantate Ino die Telemann in 1765 op een libretto van Karl Wilhelm Ramler componeerde is een nog later werk dat teruggaat tot Ovidius’ Metamorfosen en begint waar Händels oratorium Semele eindigt. Ino is haar zuster en heeft het slecht getroffen als gevolg van de affaire die Semele met Jupiter had. Juno brengt Ino’s man Athamas tot grote woede en Ino vlucht van een met bloed bedekte Athamas en lijkt gedwongen om zich van een rots in zee te werpen, terwijl ze haar door Athamas gedode kind omarmt. Telemann schildert de woeste zee waarin een baby verdwijnt heel duidelijk. Maar tenslotte wordt ze getransfigureerd in de godin Leukothea. Het werk besluit met een loflied op de goedgezinde goden.
Bij Roberta Alexander krijgt het verhaal prachtig gestalte en een betere dirigent als Harnoncourt had ze zich niet kunnen wensen.